3o8
HET SHAKESPEARE RAADSEL.
zichzelf," heeft hij zonder eenigen twijfel een groote waarheid uitgesproken, een waarheid, welke zich eens zal doen gelden voor ieder, wiens geest vrij is van alle vooropgestelde bewondering en van alle afgodische aanbidding. Wat dit punt betreft, dragen de opmerkingen van Joseph Aynard den stempel van nauwkeurigheid en gezond verstand. Sprekende over de voorwaarden, waaronder de publicatie van het meerendeel van Shakespeare's stukken heeft plaats gehad, zegt Aynard:
„Deze stukken zijn slechts op deze wijze gepubliceerd kunnen worden door iemand van het tooneel, die enkel en alleen belangstelling had voor de opvoeringen, vóór alles bezorgd was voor den naam van zijn schouwburg en van zijn repertoire, maar die zich al heel weinig bekommerde om letterkundigen roem, daar hij niet de helft van zijn meesterwerken liet drukken!
„De zeldzaamheid zelve van de uitgaven in kwarto-formaat bewijst, dat deze als lectuur geen buitengewoon succes kunnen gehad hebben. Alle zijn te Londen in het licht gegeven, alsof ze vooral bestemd waren voor het gebruik van degenen, die de voorstellingen konden bijwonen. Men kan het feit niet betwisten, dat op het oogenblik, waarop de tooneelspeler Shakespeare de stukken speelde, die onder zijn naam zijn gepubliceerd en waarop hij in geheel Londen bekendheid genoot als tooneelspeler en als lyrisch dichter, hij geen meesterwerken als King Lear of The Tempest liet drukken. Dezelfde schrijver, die Venus and Adonis en Lucretia met zorg en voorzien van opdrachten aan den Earl of Southampton liet uitgeven, heeft er nooit over gedacht, een tooneelstuk aan een grooten heer op te dragen. Zijn tijdgenoot Ben Jonson werd met spotternijen overladen, omdat hij het gewaagd had al zijn tooneelstukken uit te geven onder den naam van Werken. Men noemde een tooneelstuk niet een letterkundig werk. Dat was een volksvermaak, dat men ook wel aan het Hof wilde toelaten en waar de groote heeren heel verzot op waren, maar dat te zeer beheerscht werd door den volkssmaak, dan dat zij er ooit aan gedacht zouden hebben, zich er mee in te laten. Pas later dringt zich de smaak van het Hof op aan het publiek, in den tijd van Beaumont en Fletcher, beiden mannen,