HET SÏÏAKESPEARE-EAADSEL - EEN POGING TOT EEN RATIONEELE VERKLARING.1*
GEORGES MAUREVERT.
Reeds meer dan een eeuw lang zien wij ons gesteld voor het raadsel, of Shakespeare werkelijk de schrijver is van de stukken, die onder zijn naam verschenen zijn. De eerste, die ernstigen twijfel opperde aan het vaderschap van die stukken, was de beroemde Engelsche dichter Coleridge, die onder een lezing, welke hij hield over „den man met een milliard geesten," the myriad-minded man, volgens een toehoorder, J. P. Collier, uitriep:
„Vraag uw eigen hart, vraag uw gewoon gezond verstand, of het mogelijk is, dat de schrijver van de tooneelstukken (uitgegeven onder den naam van William Shakespeare) het abnormale, onbeschaafde, onevenwichtige genie is van onze critische verhandeling van heden. Zijn wij zoover gekomen, dat wij het bestaan van wonderen aannemen, om ons verstrooiing te bezorgen? Kiest God de dwazen uit om de goddelijke waarheden aan den mensch te openbaren?"
Tot op zekere hoogte kan men zich de verontwaardiging en de verbazing van Coleridge verklaren. Wanneer men het werk van Shakespeare beschouwt, dat van een alles omvattende verscheidenheid is en dat, naast een diepgaande geleerdheid op geschiedkundig en wijsgeerig gebied, getuigt van een buitengewone kennis bij den schrijver van de zeden en gewoonten van het Hof hetwelk hij slechts als tooneelspeler bezocht, van de dingen betreffende de justitie en de diplomatie, van de gebruiken in den oorlog, enz., mag men zich met recht afvragen, of dit bewonderenswaardige werk
i) Uit de „Revue Mondiale," L. J. Finot, Paris, 15 Januari 1929.