METEORIETEN EN HUN OORSPRONG.*

Meteorieten zijn „vallende" of „verschietende sterren", die niet reeds bij de eerste aanraking met de atmosfeer der aarde uiteenspringen, doch in hun geheel de vaste aardkorst bereiken. Vierhonderdduizend meteoorsteenen zullen naar schatting ieder uur in het bereik der aarde komen, rond 10 millioen in den loop van een etmaal! Daarvan valt het grootste gedeelte, tot stof uiteengespat, op de aarde, een klein deel blijft behouden en komt in een blok tot ons.

Dat zijn de eigenlijke meteorieten, waarvan de hoofdbestanddeelen ijzer en nikkel zijn. Men heeft globaal geschat, dat deze onophoudelijke ijzer- en steenregen uit de wereldruimte de massa van onze aarde in een eeuw eenige duizenden kilogrammen grooter maakt. Wanneer we niettegenstaande deze reusachtige massavermeerdering zoo weinig van deze boden uit de wereldruimte bemerken, dan moet men dit verklaren uit het feit, dat het grootste gedeelte ervan in zee moet storten en dat het overgroote deel in de lucht uiteen spat en er dus betrekkelijk weinige als kleinere of grootere stukken het vasteland bereiken. En van deze zijn de meeste weer onopvallend en klein. Toch blijft het aantal werkelijk belangrijke meteorieten groot genoeg, om onze verbeelding te prikkelen en — vooral in vroegeren tijd — angst en zorgen te verbreiden.

Het is ook een overweldigend schouwspel, wanneer zulk een „vuurkogel" zijn baan door den nachtelijken hemel beschrijft en het donkere landschap in een tooverachtige wisseling van vaal licht van bovenaardsche lichtsterkte doopt. Ik zal het nimmer vergeten, hoe ik als jongen op een nachtelijke wandeling dit eens mocht beleven. De betooverend schoo-

* Ontleend aan „Kosmos", afl. i, 1937, Franckh'sche Verlagshandlung, stuttgart.