DE POOL-ESKJMo's

419

het geen wonder, dat hij bij den stam een sterkere en meer geachte positie inneemt dan de beste en knapste der „Angekoks"}

„Gunoti" keerde in Juli 1909 terug, maar deze keer kwam hij niet, zooals vroeger, alleen op een slee over de Melvillebaai. Hij kwam nu op een groot schip evenals de groote Peary; hij kwam met vele mannen en het schip bracht vele dingen mee, waaronder twee heele huizen welke in den loop van een paar weken op de kust van de Noordsterbaai (76° 30' N. breed te) werden opgesteld voor de oogen der verrukte en verbaasde Pool-Eskimo's.

Het plan waarvoor Mylius Erichsen na zijn terugkeer naar Denemarken had geijverd, n.m. dat er op Deensch initiatief een zendingsstation bij de Pool-Eskimo's zou worden opgericht, werd ten laatste door de üeensche Missie uitgevoerd. Voor de expeditie werd de Koninklijke Groenlandsche Goederenboot Godthaab aangewezen en kapitein H. Schönby, die de Pool-Eskimo's reeds in Augustus 1905 met de „Fox'-' bezocht had, trad als gezagvoerder op om hun het geschenk der Deensche Regeering te brengen als eene belooning voor hunne uitstekende behandeling der letterkundige expeditie. Knoed Rasmussen was de vertegenwoordiger van het genootschap. Behalve de leden der expeditie namen ook wij — eenige wetenschappelijke mannen — de gelegenheid te baat om ons op West-Groenland op de boot in te schepen en zoodoende een kijkje te nemen van het Noordelijkst bewoonde land der wereld.

Er heerschte groote vreugde onder de Noordpool-Eskimo's over onze komst, en toen zij hoorden dat wij gekomen waren om in hun land dat zendings- en handelsstation op te richten, waar zij zoo op gehoopt hadden, omdat zij dan hunne lange reizen over iVjelville Baai naar Uppernivik niet meer behoefden te doen, waren zij vol ijver om met het

1) De Angekok is een soort van half wereldlijk, half geestelijk stamhoofd, iemand die ondersteld wordt tooverkunsten te kennen, enz. De Eskimo's zijn vermoedelijk verwant aan het Mongoolsche ras, dat vóór de Germanen Noord-Europa bewoonde en waartoe de Lappen en Finnen behooren. Zie Wet. Binden 1908, deel 3, bladz. 9 en vlg.