WILLIAM H. TAFT ALS"RECHTER.

397

onmogelijk maakte. Zij verzocht daarom aan de rechtbank deze onwettige inmenging te verbieden. Door de eischeres werd een voorstel overgelegd tot een tijdelijk dwangbevel tegen P. M. Arthur om hem de toepassing te verbieden van het reeds vermelde artikel 12, op grond waarvan de werklieden der aangeklaagde maatschappij weigerden om de spoorwagens der eischen de maatschappij te vervoeren.

Het oordeel der rechtbank, door rechter Taft gesteld, was opmerkelijk door zijne heldere uiteenzetting van de bevoegdheid van een court of equitif tot uitvaardiging van een voorloopig dwangbevel, indien zulks noodig is om onherstelbare schade te voorkomen.

»De normale toestanrk, zoo luidde de uitspraak, »het status quo, tusschen aansluitende spoorwegen met goederenvervoer onder de bestaande wet omtrent den interstaatschen handel is een onbelemmerd vervoer van vrachtgoederen in beide richtingen, welk vervoer iedere maatschappij het recht heeft te vorderen dat ongestoord plaats hebbe, even goed als twee bezitters van de oevers van eene rivier recht hebben zonder onderbreking van den stroom gebruik te maken.

Gewoonlijk bestaat het status quo bij de behandeling eener zaak voor den rechter alleen daarin, dat sommige handelingen tijdelijk verboden zijn; maar waar het status quo geen toestand van rust maar een van beweging betreft, zou het verboden zijn van handelingen, alzoo het tijdelijk staken van handel onherstelbare schade niet alleen aan den klager, maar ook aan het publiek toebrengen. In zulke gevallen is slechts een dwangbevel om den goederendienst te laten voortduren, zooals hij behoort voort te duren, in staat, groote schade te verhoeden. De vorm van het middel moet aan het bijzondere geval worden aangepast en, waar de geregelde gang van het onderling goederenvervoer bedreigd wordt, is een dwangbevel dikwijls het eenige bruikbare middel.«

Van nog meer gewicht was dit vonnis door zijne heldere uiteenzetting van de positie van de spoorwegbeambten ten

1) Court of equity. Zitting van een rechterlijk college, waarin bij gebrek aan speciale wettelijke bepalingen, naar den algemeenen geest der wetten recht gesproken wordt.