wing drukken. Door geen voorwaarden te stellen voor het bouwen aan Rijkswegen stelt het rijk daar als het ware een premie op.
Een draad door het heele betoog vormt de vergelijkingvan den modernen automobielweg met den spoorweg. Daar zijn goede gronden voor.
De schrijver is vol lof voor de aanleggers der spoorwegen. In hoofdzaak ontstaaan tusschen 1850 en 1860 beantwoorden deze laatste nog grootendeels aan de eischen van het huidige zware verkeer. Had men indertijd het systeem gehuldigd, dat men nu voor den autoweg volgt, zou b.v. de stoomtram vóór den trein zijn gekomen, dan zou het spoorwegnet er nu heel anders uitzien. De kosten om tot een goed spoorwegnet te geraken zouden niet meer zijn te overzien. Schrijver bepleit dan ook voor de verbetering der Rijkswegen radicale nieuwe banen.
Het zij zoo. Maar de schrijver vergeet ons tegelijkertijd te wijzen op de fundamenteele fouten, die de spoor¬
wegen hebben gemaakt. Het is te hopen, dat bij den aanleg van autosnelwegen ook met de structuur van het landschap wordt rekening gehouden. De spoorwegen snijden daar alleronbarmhartigst doorheen. Men kan een compleet „J'accuse" aan het adres van de Spoorwegen schrijven. Hebben zij zich gestoord aan de eischen, die de mensohelijke vestiging stelt? Hebben zij het bestaande verkeer en zijn wegen ook maar in het geringste ontzien? Is het wonen primair of het reizen? Heeft men zich dat ooit bij de Spoorwegen afgevraagd? Hebben de Spoorwegen rekening gehouden met een gezonde ontwikkeling der steden of hebben zij niet voor de uitbreiding van deze laatsten de noodlottigste barrières geslagen? De duimstokridders van onze ijzeren richelwegen verdienen niet alleen standbeelden en dithyramben, zij hebben ook recht op caricaturen en hekeldichten.
Deze tyrannie van de nuchtere techniek heeft grove misstanden in het leven geroepen.
38