TOESTAND DER LAGERE GEESTELIJKHEID VÓÓR DE HERVORMING \

Het is een welbekend feit, dat tal van leden der lagere geestelijkheid zich bij het dagen der Hervorming al aanstonds voor het nieuwe geloof verklaarden. Blijkbaar hadden deze reeds vóór dien tijd tot de ontevredenen behoord, wèl een bewijs dat zij geen deel hadden aan den overmatigen rijkdom, waarover de Kerk toen beschikte ; immers overmatig rijke lieden pleegt men zelden aan te treffen in de rangen der ontevredenen. Inderdaad behoorde dan ook de lagere cleresij allerminst tot de door de fortuin begunstigde klassen. Integendeel, de ,/arme klerk" (pauper clericus) was van vroege tijden af, een persoonlijkheid, waarmede de volksliteratuur gaarne den spot dreef. Prelaten en kloosters hadden groote bezittingen weten te verwerven, maar— ten koste der lagere geestelijkheid. Armoede was het, die deze laatste in zoo grooten getale in de rangen der ontevredenen dreef.

De groote hervormingsconciliën hadden zich betrekkelijk weinig bekommerd om het lot der lagere geestelijkheid. Te Pisa en te Constanz had, ten gevolge van het groote schisma, de krankheid van het hoofd der Kerk te zeer de aandacht der tijdgenooten in beslag genomen, dan dat zij

1) Vrij bewerkt naar een artikel van Heinr. Werner, in de Deutsche Geschichtsblütter B. VIII, Mei 1907.