DER ACHTTIENDE EEUW.

83

Eens wilde het toeval, dat de Regent in de opera de loge van twee maatschappelijk hoog, maar zedelijk laagstaande dames passeerde; waarop een van die twee hem toeriep : „Wel, Monseigneur! hebt u niet een praatje over voor een paar voormalige leden van uw harem ?!11 — Een voorbeeld van wat al niet tot vermaak van Lodewijk den Vijftiende strekte, levert het volgende. Eens te Eontainebleau verblijf houdende, verwaardigde hij zich om met twee hooge dames vóór dag en dauw het beroemde onderhoorige woud in te gaan, ten einde zijn hart op te halen aan herten-verliefdheid. Toen evenwel de herten hem fopten, werd de expeditie uitgesteld tot een anderen nacht; en toen ging om zoo te zeggen, het gausche hof mee. — Tot besluit nu nog een voorbeeld van anderen aard, maar nog erger. Zekere onedele edelman colporteerde eens een lijst van even veel mannen als er weken in 't jaar zijn, die alle den overtreffenden trap der gunsten van zekere hooge dame hadden gesmaakt. En niet alleen stond er niemand op, om hem met zijn lijst om de ooren te slaan, maar de heele wereld had er schik in ; en niemand scheen te beseffen, dat zulk een daad, al berustte ze misschien op ware gegevens, een laagheid was.

De taak, die ik mij in dit artikel had voorgeschreven, is volbracht. Ik wil volstrekt niet beweren, dat onze zeden ver verheven zijn boven die der eeuw van Lodewijk den Vijftiende. Zelfs erken ik gaarne, dat wij, twintigste-eeuwers, over 't algemeen nog wel eens onderdoen voor de voorloopers van onze groote omwenteling. Desniettemin zal men moeten erkennen, dat men de nuchtere waarheid schromelijk verloochent, wanneer men den mond vol heeft van de voorbeeldige verfijning, de hoffelijkheid, en de uitstekende beschaving van die onherroepelijk vervlogen jaren.