80

HOFFELIJKHEID EN VERFIJNING IN HET FRANKRIJK

trappen, enz. zóó slecht verlicht waren, clat men er kort na zonsondergang schier geen hand voor cle oogen zien kon, — in datzelfde prachtgebonw werd de bezoeker, zelfs op de prachtige eeretrap, al heel licht uiterst onaangenaam getroffen door een stiklucht, die hem benauwend en verbijsterend in de neusgaten drong, en die een zonderling mengelmoes vormde van stoffigheid en etenslucht, waarbij uien en knoflook een onmiskenbare rol speelden.

III

Waren de koninklijke verblijven in zulk een toestand, zoo kan men wel nagaan, dat het in minder voorname gebouwen evenmin frisch en zindelijk placht te zijn. Daar scheen niemand iets hoegenaamd voor over te hebben, maar wel voor het sierlijk doen beschilderen van wand en lambrizeering, voor het stoffeeren met keurige meubels en fijn geciseleerd metaalwerk. Maar deed men dan niets voor gezelligen eenvoud? W^at de inrichting der huizen betreft, scheen men daar weinig of' niet aan te denken ; maar van gezelligen kout waren de meesten groote liefhebbers. Esprit in de conversatie', — dat was de groote aantrekkelijkheid der beschaafde of voor beschaafd doorgaande kringen in onze achttiende eeuw. In de salons van Chanteloup, van mevrouw Du Deffant, van mejuffrouw De Lespinasse, en van zooveel anderen zwaaide het echt Fransche vernuft den schepter, telkens opnieuw borrelend en opspattend, gelijk champagne in een kristallen vaas.

De soupétjes, die het stoffelijke gedeelte van die bijeenkomsten vormden, waren gewoonlijk minder uitgezocht dan cle gesprekken, wier bekroning ze vormden. Dat placht als erg jammer te worden beschouwd. Men was over 't geheel nog niet rijp voor het verloochenen van den vleeschelijken mensch, dat met onze groote omwenteling zich zoo sterk begon te openbaren. Onder Lodewijk den Vijftiende en zelfs

1) Lezer! wat ik u bidden mag! vergeef mij voor ditmaal mijn schijnbaar anti-purisme. Vert.