7S
HOFFELIJKHEID EN VERFIJNING IN HET FRANKRIJK
van die ontboezemingen, loopende over het huwelijk van den hertog van Chartres (een prins van den bloede!) aan den maarschalk De Richelieu gericht.»
Als de groote heeren en dames grappig wilden zijn, waren ze meestal volstrekt niet afkeerig van vuiligheid. Zelfs de onderwerpen zou ik niet altijd willen opgeven van de gedichten, die men elkander aan het hof van Lodewijk den Vijftiende uit de handen rukte. Sommige van die fraaie ontboezemingen werden in den handel gebracht, b.v. een „dichtstuk», bij Sercy uitgegeven, dat aan een jongedame gericht was, wier kwaal van heel anderen aard was dan de toen en later gewreldig in cle mode zijnde vapeurs. En zoo iets werd met „koninklijk privilegie" aan een aalmoezenier van Zijne Majesteit opgedragen! Toen Lodewijk XV nog niet volwassen was, kreeg hij eens van de gemalin van den Regent een ode ^!), die een soortgelijk onderwerp behandelde. De jonge koning vond die ontboezeming allerliefst; en al de hovelingen wilden absoluut het vers van buiten leeren. Walpole, dit gewichtige feit vermeldende, laat de volgende opmerking voorafgaan: „De verfijning, waarop de Franschen zoo trotsch zijn, openbaart zich vooral in het babbelen over eten en drinken, en over allerlei kwalen, die ze bf zelf te lijden of van anderen gehoord hebben». En dan laat hij verschillende bijzonderheden volgen over het gedicht, waarop ik zoo even doelde, en dat ik hier maar niet verder zal bespreken.
Maar was die onkieschheid, om niet te zeggen vuilheid, wel te verwonderen? Was niet onder Lodewijk XV en reeds veel vroeger de beruchte chaise percée (met een ronde opening enz. in het midden) zelfs bij den hoogsten adel in gebruik? Laborde zegt daarvan, dat die vieze mode een schier politieke beteekenis had gekregen; en Tallemant bericht, dat een der liefjes van Hendrik den Vierde haar chaise percée in zijn kamer verkoos te hebben. Wat meer zegt: Lodewijk XIV gaf menigmaal audiëntie op zulk een fraai gestoelte. Trouwens, ook aan het Engelsche hof heeft dat gebruik een tijdlang bestaan. „De Dauphin, zoon van Lodewijk den Veertiende,» — zegt een tijdgenoot — „hield er van, om, op zijn chaise percée gezeten, met bezoekers te