DEK ACHTTIENDE EEUW.

77

Du Hallais, die zijn liefje zóó duchtig afklopt, dat de politie er bij te pas komt.

Geen wonder, dat ook de vrouwen niet altijd zoetsappig waren. En ze hadden niet eens altijd de verontschuldigingen van opgewekte drift. Een der vele voorbeelden, waarop ik mij hier zou kunnen beroepen, is dat van de oude prinses Condé, die, toen haar kleindochter (bovengenoemde freule Charolois) haar wanhopig gevraagd had, wat ze nu (zwanger zijnde; doen moest, doodbedaard antwoordde: (/Wel, meidlief! bevallen". — Het hof van bodewijk den Vijftiende wordt door D'xirgenson een bordeel in 't groot genoemd. ,/Allerlei vrouwspersonen» — schrijft hij — „overstroomen de appartementen van onze prinsessen. Voortdurend ziet men er hooggeplaatste dames op uittartende wijze op en fxf loopen, en van haar kameniertjes briefjes met afspraakjes in ontvangst nemen. Jeugdige heeren vertoonen zich vaak daarbij: geen wonder, dat het hof nog nooit zoo talrijk is geweest.»

D'Argenson heeft niets te veel gezegd. Prinsessen en hertoginnen varen soms tegen elkander uit, als vischwijven. Bij gelegenheid van een gemaskerd bal wilde de prinses van Conti gaan zitten op een bank, die door tal van hoog adellijke dames bezet was. Toen deze haar eene plaats weigerden, maakte ze zich bekend, en toonde ze verontwaardiging toen dit niet hielp. Wat kreeg ze daarop tot bescheid? „U zegt, dat we niet in goed gezelschap thuis hooren. Welnu! juist daarom willen we ons niet nog erger laten bederven.» En zulke tooneeltjes waren aan dat hof schering en inslag.

Ik geef' hier voor een oogenblik het woord aan Boiteau, waar deze in zijn voorrede bij de gedenkschriften van mevrouw D'Epinay het volgende zegt. „Er zijn eenige brieven tot ons gekomen van bodewijk den Vijftiende, een man, wien het niet aan geest en vernuft ontbrak, maar die aan chronische verveling sukkelde. Brieven van dien koning zijn een groote zeldzaamheid; want hij was in den regel te lui om te schrijven. Ik zou ze niet graag willen afdrukken; want de toon, die er in wordt aangeslagen, is nog gemeener dan die van den eersten den besten kruier. En toch is een