70

HOFFELIJKHEID EN VERFIJNING IN HET FRANKRIJK

mevrouw Des ürsins Orsinij, in 't openbaar fatsoenlijk te behandelen, maar zich schadeloos te stellen onder vier oogen. Hetzij uit stelsel, hetzij uit minachting, hield hij zijn hooggeboren maitres geweldig onder den duim, en 't gebeurde om een haverklap, dat hij haar bedreigde, ja zelfs sloeg, waarvoor vaak niet de minste reden bestond. En liet zij, een prinses, zich dat zoo maar welgevallen ? Niet alleen dat; maar volgens Duclos versterkte dat haar liefde. Molière wist het wel, toen hij een zijner vrouwenrollen liet zeggen: irJ'ai du plaisir a être battue".

Niet minder sterk spreekt het voorbeeld van de liefdeshistorie tusschen den markies De Riom en cle hertogin van Berry Ook hier werd de vrouw door haar galant schandelijk behandeld, zóó zelfs dat de Regent, die anders voor geen klein geruchtje vervaard was, den markies (een neef van den beruchten Lauzun) soms dreigde, hem uit het venster te zullen smijten. Maar Riom wist wel beter; en de Regent wist ook maar al te goed, dat de vorstin hem dat nooit zou hebben vergeven. Wat kon ze anders hebben verwacht van den lichtmis, die zich zijn oom tot model had gekozen?! Welk een man, die Lauzun! Zelfs de „groote" bodewijk had zich daar vaak over geërgerd; en geen wonder, aangezien die twee op elkander jaloersch waren. Zelfs de hoogste dames waren voor Lauzun niet veilig. Hij was b.v. eens verliefd op de prinses van Monaco. Toen hij haar bij zekere gelegenheid op het gras met den Roi Soleil zag keuvelen, trapte hij haar, quasi bij ongeluk, op haar hand, en dat wel zóó stevig, clat het niet veel scheelde, of dat lichaamsdeel ware verpletterd.

De gedenkschriften uit dien en nog wat later tijd vloeien over van dergelijke hondsche staaltjes. Zoo lezen we van Richelieu, die freule De Charolois stompen geeft, waarvan ze blauwe plekken krijgt, — van Soubise, die op een zeer los vermoeden van ontrouw mevrouw De Nesles kolossale oorvijgen geeft, — van De Baxerolles, die de vrouw van een zijner vrienden een pak slaag geeft, — van den markies

1) De op zeer jeugdigen leeftijd weduwe geworden gemalin van den derden zoon des in 1711 gestorven Dauphins. Vert.