Den ig Augustus 1555 besloten zij bij request zijn toestemming tot het een en ander te vragen. Van den landkommandeur der Duitsche orde te Utrecht, als collator der kerk van Renen, zoo gaven zij te kennen, was geen verzet tegen de oprichting der nieuwe parochie meer te verwachten, want in een met hem aangegane overeenkomst had hij bewilligd, dat de in het veen reeds gebouwde of nog te bouwen woningen van het kerspel Renen afgescheiden en bij de nieuwe parochie Veenendaal gevoegd wierden, mits deze jaarlijks een recognitie betaalde aan den kommandeur der orde, die de kerk van Renen bediende. Na bijna twee jaar wachtens werd eindelijk in 1557 gunstig op het request beschikt: de geëerfden ontvingen van koning Filips II verlof om de nieuwe kerk te stichten en de onvrije venen, ter bestrijding van de kosten van aanbouw en onderhoud, in de Grift te brengen Bovendien werd hun de toezegging gegeven dat de Renensche prebende na het overlijden van den tegenwoordigen bezitter, heer Wouter Pot, met het pastoraat van Veenendaal zou worden vereenigd.
Ongelukkigerwijze was er, nog vóór deze beschikking verworven werd, iets voorgevallen dat haar, voorloopig ten minste, vrijwel krachteloos maakte. Heer Wouter had het tijdelijke met het eeuwige verwisseld en de stadhouder van het gewest, Maximiliaan van Bourgondië, ofschoon hij van het verzoek der geërfden afwist en het billijkte, had den deken van St. Marie te Utrecht, Nicolaas van Nieuwland, tot zijn opvolger benoemd. En bij die ééne teleurstelling bleef het niet. Als eenige jaren later door de verheffing van van Nieuwland totbisschop van Haarlem de prebende opnieuw openviel, wist een kanunnik van Breda,