der getuigen, hierover staande, vinden we heer Hendrik pastoor van Wichmond.

Een volle eeuw verliep, eer opnieuw eenig bericht ons gewerd, dat betrekking heeft op de besproken kerk. ’t Was op ii Juli 1336, dat heer Jan van Wijhe deken der kerk van Deventer te zijnen huize aldaar ziek lag en in tegenwoordigheid van velen uit de hoogere en lagere geestelijkheid zijn uitersten wil in schrift liet brengen. Naast de heeren Jan Molliart, proost van Arnhem, Jan van Sleewijk deken van Ste Marie te Utrecht enz. werd toen tot uitvoerder van des erflaters beschikking mede aangewezen Joannes kerkheer van Wichmond. De man schijnt toen nog geen priester te zijn geweest, omdat hij in rang eerst optreedt na een vicaris der kerk van Deventer. Door den bloede misschien of door bijzondere vriendschap zal hij in nauwe betrekking tot gemelden heer deken hebben gestaan, i)

Kort daarna vinden we melding van de tienden te Wichmond, die ook daar, gelijk op zooveel andere plaatsen, bij schuld of onschuld in handen der leeken waren geraakt. In 1344 behoorden ze aan Reinoud hertog van Gelder l); daarna gekomen aen Johan van den Zande en Ludgard van 01de diens gade, werden ze op Sinte Matthijs-avond des jaars 1368 door het kapittel van Zutphen, dat sinds lang hiertoe door den bisschep gemachtigd was ingekocht en in het bezit hunner kerk gebracht. (Bijlage I.)

Eerst als we het midden der vijftiende eeuw naderen vernemen we opnieuw iets over ons Wichmond. Het

1) Dumbar, Kerkel en Wereld. Deventer, I bl. 268, noot.

r) Nijhoff, Gedenkwaardigheden, II no 2.

*) Sleet, Oorkondeuboek, no. 945.