Tot een herbouw na de verwoesting, gelijk elders geschiedde, schijnt het te Wichmond niet te zijn gekomen. Zutphen, tot hiertoe gansch onbekend, schijnt aan Wichmond tot erfgenaam te zijn gegeven. Misschien was de voortdringende vloed van den IJssel daar beter te beteugelen; misschien ook hebben de graven van deze gouw, die daar aan de monding der Berkel hun sterk kasteel, ’s Gravenhof, hadden gebouwd, invloed gehad op die schikking. Hier immers konden zij de kerk, wier stichting aan hun voorzaat, misschien hun voorvader was te danken, met meer kracht beschermen tegen nieuwe overvallen der Nooren. Naar Zutphen zal toen zijn gebracht, wat van Wichmonds kerk nog was behouden, in het bijzonder de vaste goederen, die, gelijk hiervoren bleek, beduidend waren. Zoo orf Zutphen ook den voorrang van moeder der kerken in deze gouw, boven Doetinchem bijv., welks kerk op 23 Maart 838 reeds als zelfstandig optreedt i), toen Zutphen naar allen schijn nog onder de kerk van Wichmond behoorde. Zoo verklaart zich mede, hoe het komt dat de Walburgskerk van gemelde stad, als zij ten jare 1059 de eerste maal op het tooneel verschijnt, aanstonds gehuld is in den eeremantel van een kapittel 2), toen slechts gedragen door de eigen dochters van Neerlands Apostelen te Deventer, Oldenzaal, Emmerik en Tiel.
In deze zelfde of in de volgende eeuw, toen onder Sint Bernulf en daarna ons vaderland weer tot bloei kwam, zal de graaf van Zutphen op aandrang der abdij van Werden, welke van haren stichter rechten op Wichmonds gewezen kerk had geörven, zich hebben
1) Sloet, Oorkondenboek, no 33.
*) A. w. no. 173.