»ende Putten de facto affgesattet, maer die anderen »als Beekbergen, Epe, Vaesem, Wulp, i) Lunteren »ende Osterwolde van haeren diensten gesuspendeert »worden tot den naesten particuleer Synode, daer »men besien sall, off sie weerdich zijn wederom toe»gelaeten oft oock geheel geremoveert te worden.« In de volgende paragraaf 8 werd nader bepaald, dat Gerard Keppelius, die na ii Sept. 1592 het predikambt te ïwello had aanvaard, intusschen mede zou zorgen voor Terwolde en Wilpe en dat Apeldoorn, Beekbergen en Vaessem om de beurt zouden worden bediend door de predikanten van Arnhem en Harderwijk (bl. 37.)
Twee jaren werkte men voort, doch zonder veel vrucht. Ter Synode in Juli 1595 binnen Harderwijk gehouden, was men weer genoopt de hulp der »hooger overheit« in te roepen en haar onder anderen te verzoeken: »2" Dat die reformation ten platten lande »ende over all soo in steden als heerlickheiden mochten »gevordert ende die affgoedische ende onbequame »dienaren affgeset ende oprechte angestelt werden, als »met naemen Putten, Ermelen, Lunteren, Wulp, Oen »Vasem, Beekbergen, Doernwerde, Isendoorn ende »waer sulcx meer van nooden.” (bl. 49.)
Sinds dien bood het zwaard sterker hulp aan de nieuwe leer, in het bijzonder ook om den ouden pastoor van Wilp onschadelijk te maken. De synode in Juni 1596 binnen Zutphen gehouden, vermeldt dan ook, hoe de vroede en vrome »Cantzlaer und Raeden” hebben gelast: »men solde in tijts Joannem Cleeffgen 2),
1) In stede van Wilp.
2) Misschien dezelfde als Johannes Cleves, in 1574 vicaris te Didam. Zie dit Archief, XVIII, bl. 296.