Jan Albertsz. en Willem Branth, die eer genoeg hadden van hun werk: want te hunner eere wordt betuigd, dat de kerk geene schulden droeg en jaarlijks een inkomen had van 40 goudgl. ongeveer. (Hattink, Acta Visitationis dioecesis Daventr., bl. 23—4.)
Straks kwam graaf Jan van Nassau en met hem de mannen der »Christelijke Historie*, om op de Veluwe, waar het zaad uit de huif van Garderens pastoor, heer Jan Verstege, niet wilde ontkiemen, Gods akker in dieper voren om te ploegen. Toch bleef de Vale Ouwe onvruchtbaar land: het zaad der nieuwe leer, hier en daar gestrooid, wilde over het algemeen niet wortelen in dien grond. Een dozijn jaren had men g'earbeid, toen in de maand September 1593 binnen Arnhems veste de Geldersche Synode bijeenkwam en hare klachten slaakte over »het onordentlicke en de onrichtige leer der pastoren op den platten lande van der Veluwen.« i) De oprechtheid der getuigen, die daar spreken, is wel niet boven twijfel verheven; doch laat ons toegeven dat al die »pastoren« huurlingen waren in stede van herders; dan staan we voor het merkwaardig geval, dat de schapen der Veluwe met hart en ziel blijven hangen aan zulke huurlingen en het oor sluiten voor de prediking der nieuwe leer, zoo lang deze niet door kracht van buiten wordt opgedrongen. Daarom liet die kracht zich meer en meer gelden. Onder instemming des Hoves van Gelre, dat in zaken van godsdienst zich ook gerechtig waande, stelde voornoemde Synode vast in paragraaf 7 : »dat die pastoren vau »Apeldorn, Oeyen, Scherpenzeel, Hovelaecken, Elspyt
1) Reitsiiia eu vaii Veèu, Acta der Synoden, IV bl. 37.
ARCHIEF XXVII.
13