aan het hoofd der kerk, en vier jaren later was dit nog even zoo. De hoogw. bisschep heeft toen nogmaals voor ons geboekt, dat .St I.ebuin de H, patroon is der kerk van Wilp, die vergeven werd door den landvorst; dat de pastoor aldaar uit vaste goederen jaarlijks trok 100 gl., benevens zes molder rogge en evenzooveel haver en dat hij gehouden was de H, Mis te zingen en te prediken zoo op Zon- als op feestdagen, Er bestonden toen twee vicariën, die van O, L, Vrouwe en van Sint Antonis, elke met de verplichting van twee H, Missen ter week, waaraan destijds de vicaris heer Jan Clencken i) voldeed, die ook nog een afzonderlijken kerkdienst vervulde op Maandag van iedere week. Kerkmeesters waren toen
1) Omdat de uitgever der Acta Visitationi.s getuigt, dat de tekst ervan vol fouten zit, vooral waar het de persoons- en plaatsnamen geldt, meen ik heer Jan Clencken te moeten houden voor denzelfden persoon als Johan Cloesken, dien ik ontmoette in het ten rijks-archief binnen Arnhem berustende »Institutieboek ’s Hoves van Gelre”, I, voorzijde van blad 199, alwaar het luidt:
. . . »Also in den processe gehangen hebbende tusschen Jacob Schimmelpenninck van der Oy ter eenre ende Henrick de Bruyn wegens sijn soon ende mede als volm, van Wynolt van Broechusen, over zekere vicarie van S( Anthonis gehorende in de kerke tot Wilp, die door overlijden van Johan Cloesken is commen te vaciren, is verclaert, partien beyder sijts bij gebrec'van'bewijs tot de voorseyde vicarie nit te wesen ontfanckelic ende deselve vicarie impetrabel te sijn; so is ’t dat wij, op ’tversoec dienaengaende aen ons door Joachim van Wisch gedaen, ten eynde hij tot continuatie sijner studiën mit deselve vicarie sonde mogen worden versien, denselven Joachim van Wisch ex jure devoluto voor dese reyse, ende den rechten collator in toecommende tijden sijn recht onvercort gémstitueert, , , , hebben ~, , in ende tot de voorseyde vicarie,, ~ den 22 Julii 1617.” Deze nieuwe \ncaris, die tot taak alleen had zijn schaapken te scheren, was een zoon van Gijsbert van Wisch tot Voorstonde bij Cathrjme van Bronckhorst, (Zie d’Ablaing van Giessenburg, Ridderschap van Veluwe, bl. 104,