nemen. Hij liet een zoon na Dirk Hoeffsmit, die in 1584 zich bij hem te Culemborg bevond, in 1591 en 1596 te Vianen was gevestigd en in Januari 1602 daar nog als „procureur” werkzaam was. Een naamgenoot van dezen laatste, allicht zijn zoon, vinden wij ten jare 1666 in de Schepenbank te IJsselstein, ’tgeen, dunkt ons, een gereede verklaring geeft van het feit, dat de geschreven nalatenschap van den Arnhemschen kanunnik in het archief der stad IJsselstein is bewaard.

Dat de boven besproken vicarie van het H. Kruis met het overlijden van Albert Hoeffsmit niet te gronde ging, leert ons de volgende perkementen oorkonde uit het archief der Roomsche kerk van Beesd, welke luidt:

Wij Raden, in name van de Heeren Staten des Furstend. Gelre ende Graefs. Zutphen .... doen te weten; Alsoo Elisabeth Quaetsteeg, wed. van wijlen Wilhelm van der Burch, ons heeft te kennen gegeven, dat Frederick van Denrn, als collator van de vicarie gtao Qrucig gefnndeert in de kercke tot Beest, mit dieselve hegifticht hadde haeren soon Everard Jan van der Burch, tot Utrecht ter schooien gaende, met versoeck dat wij denselven aennemen ende daervan brieven van institutie in forma verkenen wilden; soo is ’t dat wij . . . den voorn. E. J. van der Burch aengenomen, geinstitueert ende bestedicht hebben . . . mits desen in ende tot die voors. vicarie mitsgaders tot die jaerlixe incompsten, vruchten, baten ende profijten van dieselve, ende sulx voor die twee darde deelen, om die tot subsidie van sijne studiën t’ ontfangen uyt handen van den ontfanger van ’t quartier . . . .; blijvende den derdendeel volgende der Lantschaps reso-