12/22 April 1592, waarbij Albert Iloeffsinit g’Gtuigt, van zijn neef „ïïenrick Kreivenger muntmeester toe Oulenborg” in leen te bebben ontvangen de som van 25 gulden, straks met Sint Victor weer terug te geven. Gewis zal de arme kanunnik gemeend bebben , dat bet eene uitkomst voor bem was toen bij in den aanvang van 1592 met de vicarie van Sint Peter in de Sinte Barbara-kerk te Oulemborg werd begiftigd en in Mei van hetzelfde jaar door bet Culemborgscbe kapittel in bet bezit er van werd gesteld. Maar dit bezit werd bem weldra lievig betwist door Mr. Johan Druwecb, dien wij in deel VI bl. 335/6 van dit Arcbief reeds leerden kennen. Deze gaf zijne aanspraken niet op en bracht in Juni 1595 dit geding voor het „gerichte der stede van Oulenborg”, waar hij, naar we vermoeden, in rechten zegevierde. Wat de vicarie van bet H. Kruis te Beesd betreft, deze schijnt heer Albert na overwonnen tegenstand gelukkig te bebben behouden. In 1596 was Albert Hoeffsmit de senior van het Arnbemsche kapittel en ontving op 19 Mei den brief van den nieuw aangestelden proost Pontus de Huyter, dien de Katholiek, d. 88 bl. 361, in het licht gaf. In den aanvang daarvan getuigt de schrijver: „Gaudeo me ex eodem (Henrico ab Haelwech) „intelligere animi tui candorem ac synceritatem et erga „Catholicam religionem constantem perseverantiam.” Voorwaar een getuigenis, dat elk onzer met eerbied voor den achtbaren grijsaard zal vervullen. In September en October van het volgend jaar was hij lijdend aan een ernstige ziekte, waartegen hij den raad inwon van zijn vriend Martinus Scipperius, een ervaren geneesheer te Utrecht. Of deze slaagde betwijfelen wij, daar we verder niets meer van Albert Hoeffsmit ver-

Archiee XVII.

3