DE TRIOMF DER LEFDE

('Vervolg).

„ „O neen,” antwoordde zij. Haar gevoel van medelijden voor het meisje was maar vluchtig geweest „Er zijn immers zóóveel meisjes, dat men aan mik een tooneeltje wel gewend moet raken. Hoe is het met haar afgeloopen? i, i, k „O, dat is al in orde,” antwoordde hij. „Ik heb haar achtergelaten in de hoede van een politieagent en een vrouw die juist voorbijkwam. Misschien was zij wel een kennis van dat meisje, of ’n soort handlangster. Men mag niet wantrouwig zijn, maar tegenwoordig wordt men zóó vaak bedrogen, dat maar laten we liever van dit onvertewikkelijke onderwerp afstappen! Mag ik zeggen, dat u er vanavond bijzonder goed uitziet, lady Vivien?” , j n „Ik zie er altijd goed uit,” zeide zij. „Al de Purfleet’s hebben een sterk gestel, ik ook.” „En dat is niet het eenige wat u van uw ouders hebt geërfd, als ik he!t zoo mag zeggen,” zeide hij. Lady Vivien hoorde zijn compliment aan met een onverschillig gezicht ze was gewend aan zijn min of meer onbeholpen vleierijen. Hij wendde zich eenige oogenblikken tot zijn andere gasten, die zonder het te willen laten merken, mét eenig ongeduld wachtten op den laatsten gast die nog moest komen. Het duurde gelukkig ■niet zoo lang meer, of lord Purfleet trad binnen, Hij bood zijn verontschuldigingen aan, waarvan sir Joseph natuurlijk niet wilde hooren, en nu werd dadelijk aangekondigd, dat het diner gereed was. Het eten en de wijnen waren onberispelijk, maar het menu wm te groot Het gesprek liep bijna uitsluitend over politiek, en degenen, die daarover niet konden of wilden meepraten, besteedden al hun aandacht aan het diner. Sir Joseph vertelde het geval van het meisje, dat lady Vivien „had doen schrikken”, een zeer dikke dame vond het „schandelijk”, dat zulk „vOlk” niet werd geweerd uit de deftige straten van het West End, en een niet minder dikke heer die haar volkomen gelijk gaf, verklaarde dat het de schuld der politie was,

die niet zorgde dat al dat straatvolk en de losloopende honden werden opgepikt. „Dat is geen kwaad idee,” meende lord Purfleet met een ietwat spottende glimlach, „maar wat zoudt u dan met hen willen doen, nadat ze „opgepikt” waren?”

„De menschen naar de werkhuizen zenden, en de honden doodschieten,” luidde het antwoord. „De werkhuizen zouden dan overvol worden, ja, er zou zelfs wel plaats te kort zijn,” meende lord Purfleet.

Sir Joseph boog zich een weinig naar voren; op zijn gelaat verscheen een onaangename glimlach. „De groote werkloosheid is uitsluitend te wijten aan de vakvereenigingen,” meende hij. „Als de loonen niet zoo hoog waren, zou de handel niet zoo gehandicapt worden en kon er beter met het buitenland worden geconcurreerd. U weet dat ik zelf werkgever ben en dus eenigszins kan meepraten.”

„Ja, dat weten we,” zei een heer, die kort geleden in het parlement was gekozen. „Maar er bestaan toch geen vakvereenigingen voor vrouwen, wel? Die kan men dus betalen wat men wil.” „Kwestie van vraag en aanbod,” oreerde sir Joseph. „Ik behoef wel niet te zeggen, dat nergens hooger loonen in onze branche worden betaald dan bij ons. De employé’s ondervinden bovendien een goede 'behandeling....” Voor de zooveelste maal moesten zijn gasten een Vervelende opsomming aanhooren van al de voordeelen, die de „employé’s” van Haliford genoten. Op de gezichten van de dames vooral stond duide-

iijk verveling te lezen, en lady Vivien verlangde er naar, dat de oudste dame van het gezelschap, eea lersche gravin, het teeken zou geven tot opstaan, toen lord Purfleet zeide: „Ik ben met de armenwetten niet zoo precies op de hoogte maar den laatsten tijd heb ik nogal vaak gesproken met een jongen vriend van mij, die de geheele materie armoede en werklooshsid volkomen kent, en hij heeft mijn belangstelling in hooge mate gewekt. Hebt u ooit wel eeBS ’n zekeren Robert Aden ontmoet, Haliford?" Lady Vivien luisterde oogenschijnlijk naar lord Darnleigh, maar in werkelijkheid dacht zij aan Robert Aden, en het gaf haar een lichte schok, toen zij plotseling zijn naam hoorde uitspreken. In gespannen verwachting keek zij sir Joseph aan, die volkomen kalm antwoordde, terwijl hij den’ naam herhaalde: „Neen, ik heb hem nog nooit ontmoet.” M A Lady Vivien was teleurgesteld. De vraag die «f haar reeds vrij lang had beziggehouden „waarom was Robert Aden verlegen geworden bij het hooren van sir Joseph’s naam?” was tot nu toe oobeaittwoord gebleven.

„Nu, dien moest u dan toch eens ontmoeten,” zeide lord Purfleet. „Werkelijk een interessante jonge man, die op dat gebied volkomen thuis is. Een keurige kerel, die zijn weg wel maken zal.” „Inderdaad?” vroeg Haliford met een belangstelling, die moeilijk anders dan geveinsd kon zijn. „Ja, hij heeft het hoofd vol plannen, die zeer wel uitvoerbaar zijn. Onder meer is hij ook een groot voorstander van emigratie.” „Goed zoo!” riep een heer met dubbele kin, „daar ben ik het direct mee eens. Stuur ze maar weg, die nietsnutters!” Een van de dames geeuwde, en de lersche graving gaf gehoor aan die wenk. Ze stond op en ging de andere dames voor naar de ontvangzaal. De heeren volgden spoedig, en sir Joseph stevende recht op lady Vivien af. „Dit is de eerste maal, dat u mij de eer van uw bedoek aandoet, lady Vivien,” zeide hij. „Zou het u niet al te zeer vervelen, mijn schilderijen eens te bezien? Ik ben zelf wel geen kenner, maar geloof toch dat ik zoo gelukkig ben geweest, eenige werkelijk goede stukken machtig te worden.” „Het zal mij zeer aangenaam zijn,” zeide lady Vivien, en zij wendde zich af van Darnleigh, die met een zucht op zijn horloge keek. Hij was alleen gekomen omdat hij wist, haar te zullen ontmoeten, en nu kaapte „die vervelende vent”, zooals hij niet zeer eerbiedig zijn gastheer noemde, haar voor zijn neus weg!

Met geveinsde bescheidenheid toonde sir Joseph haar zijn kunststukken, en zij liet het niet aan de noodige lofprijzingen ontbreken. Tegenover de hreede trapi>en in de groote hal hingen de portretten van sir Joseph’s ouders die door den diplomatieken schilder van een eenvoudig echtpaar waren omgetooverd in een deftige heer en dame en van hemzelf. Het laatste was met een rood gordijn omhangen en stelde sir Joseph voor aan zijn schrijftafel. Duidelijk stond er op vermeld, dat het éen geschenk was van zijn personeel bij gelegenheid van zijn veertigsten verjaardag. „Hoevelen van die menschen zouden zich mis-

Brian wist wat dat beteekende, en hy ging dadelijk naar de smerige kroeg, waar de vader van den jongen als een dier op den grond lag in een vreeselijke aanval van delirium tremens.

gedurende eenigen tijd het noodigste het moeten ontzeggen, om aan den patroon dit I Üljk van „eerbiedige hoogachting” te geven?” vroeg lady 'Vivien zich af. „Zijn er nog meer familie-portretten, sir Jo-H|»h?” vroeg zij. „Ik heb nog een foto van mijn broer,” zeide hij, haar een kast gaande, waaruit hij een klein port Tot nam. „Mijn broer Brian,” zeide hij, haar de foto overhandigend. „Men zei altijd dat wij sterk lp elkaar geleken. U zult ongetwijfeld die gelijkenis wel opmerken?” Vivien hield het portret onder het electrische Scht. Zwijgend toekeek zij het gedurende een volle minuut, er kwam een licht blosje op haar wangen, bditr oogen schitterden en haar lippen waren vast ■peengeklemd. Het scheen bijna alsof zij de tegeniroordighéid van haar gastheer had vergeten, en leze herhaalde zijn vraag. De foto stelde een jongen man voor met een edel Idlaat dat niet in het minst op. het gezicht van l|r Joseph geleek. Met volkomen kalm gelaat keek lady Vivien hem aan en zeide: „Een sprekende gelijkenis inderdaad. Ik heb uw MMT nooit gezien, meen ik?” „Hij is reeds jaren dood, lady Vivien. Hij stierf nadat deze foto was genomen. Een knap gezicht, vindt u niet? Ik vrees echter, dat zijn zwak karakter eruit spreekt. Een goede jongen, maar iemand met onmogelijke ideeën en fantastische plannen. Als hij de oudste in plaats van de jongste zoon was geweest, zou er waarschijnlijk van de 7aken de fabriek bedoel ik niet veel terecht gekomen zijn. Hij was geen zakenman, en de fabriek zou stellig naar den kelder zijn gegaan onder zijn leiding.” „Dat zou heel jammer zijn geweest,” meende lady Vivien. „Was uw broer getrouwd?” Ofschoon «ij schijnbaar haar blik niet afwendde van het portret, zag zij toch, dat haar metgezel de wenkbrauwen fronste bij die vraag. „Jawel. Ik zou haast zeggen, helaas! Hij is beneden zijn stand gehuwd, en dat bracht een groote verwijdering teweeg tusschen mijn broer en mij.” „Dat begrijp ik,” zeide lady Vivien. „Is dat huwelijk nog met kinderen gezegend?” Weer oogenschijnlijk keek zij langs hem heen naar de schilderijen, maar ook ditmaal zag zij, dat de uitdrukking van ontstemming op zijn gelaat scherper werd. „Ja, een jongen hethen zij gehad. De moeder stierf bij zijn geboorte. De knaap is opgegroeid tot een jongen man, die dezelfde dwaze ideeën heeft als zijn vader. Ik nam hem aan als mijn eigen zoon en overlaadde hem met weldaden, maar hij ’ stelde mij vreeselijk teleur. Ik heb alle relaties met hem verbroken. Natuurlijk zal hij —” s>r Joseph . zweeg een oogenblik en loosde een zucht die veel | op ’n gekreun leek „den titel moeten erven, | ' maar verder ook niets!” X „Wat is dat droevig,” meende lady Vivien. „Ep zou daar nu niets aan te doen zijn? Hij is zeker nog zeer jong, en jonge mannen springen wel eens uit den band.” „D, neen, het zijn geen jeugdzonden,” zeide sir Joseph. „Dwaasheden zou ik kunnen vergeven ik ben zelf óók jong geweest. Maar hij is veel erger

dan xyn vader, een van die meriacnen, die de be* staande orde totaal willen omverwerpen. Hij spreekt op vergaderingen, schrijft in couranten, kortom, stelt zich aan als ’n soort volksleider. Nog kort geleden liet ik hem hier komen om een laatste poging te doen om hem tot inkeer te brengen, maar het kwam zoover dat ik hem de depr moest wjjsen. Ik heb nu voorgoed met hem afgedaan!" „Dat zal u dan wel groot verdriet hebben berokkimd, sir Joseph,” meende zij op een toon van medelijden. „Te oordeelen naar de wijze waarop u over hem spreekt, hebt u veel van uw neef gehouden. Weet u niet wat hij nu doet en waar hij woont?” „Neen, en ik wil het ook niet weten,” antwoordde hij bijna heftig. „Ik wil niets meer met hem te maken hebben. Hij is mijn neef, en zal dus ongelukkig genoeg den titel moeten erven, maar ” Op dat oogenblik kwam in Vivien’s brein dezelfde gedachte op, die Brian een oogenblik had beziggehouden. „Die jonge man schijnt wel zeer dwaas te zijn, sir Joseph. Want u zoudt immers kunnen trouwen, en ” ■ Ook nu weer schenen haar oogen te zijn gericht op het portret maar niettemin ontging het haar niet, dat een uitdrukking van kwalijk verborgen ergernis op sir Joseph’s gelaat verscheen. „Zeker, zeker,” zeide hij met een droog kuchje. Ofschoon hij met deze woorden de mogelijkheid van haar gedachte toegaf, voelde zij toch heel goed, dat hij het om de een of andere reden niet zou kunnen doen. „Op bet oogenblik zien de zaken er voor u niet erg rooskleurig uit,” meende zij. „Volkomen juist,” gaf hij toe, terwijl zijn gelaat nog rooder werd dan eerst, „en dat is juist nu bijzonder onaangenaam, want ik meen dat in vertrouwen wel tot u te mogen zeggen, lady Vivien, ......ik ben eenigszins eerzuchtig, en ” „Ik begrijp u,” antwoordde zij halfluid. „U hebt immers voor de partij reeds zooveel gedaan! Mijn vader.... maar neen, ik mag niet uit de school klappen.” Zijn gelaat verhelderde, en hij keek haar aan met een glimlach vOl verwachting op zijn gezicht. „Neen, neen, natuurlijk niet! U is wel zeer vriendelijk, door mij ’n bemoedigend woord te gunnen. Maar IQkt net wei weaieceunm*, dat men mij een lltel zal verleenen, die later door zulk een neef zal moeten worden geerfd?” „Ik kan mij uw bezorgdheid levendig indenken, sir Joseph, doch u moet er het beste maar van hopen. Misschien komt de jonge man nog wel tot bezinning; de omstandigheden kunnen ook veel doen en hebben soms grooten invloed op een mensch.” „U is wel zeer vriendelijk,” zeide hij, het portret aannemend dat zij hem overreikte, en haar de hand drukkend. „Ik vrees echter dat er niet veel kans op verbetering is. Intusschen heb ik u reeds veel te lang lastig gevallen met mijn familie-aangelegenheden en persoonlijke belangen. Zullen we ons nu maar weer bij het gezelschap voegen?” Zij gingen weer naar de ontvangzaal. Sommigen der gasten, die zich doodelijk verveelden, haastten zich om afscheid te nemen, de meesten volgden spoedig dat voorbeeld. Lord Purfleet en zijn dochter waren de laatsten. Terwijl hij zijn gastheer de hand drukte, zeide Purfleet: „Om nog even op mijn jongen vriend, Robert Aden, terug te komen, sir Joseph: ik zou hem graag eens willen meebrengen.” Lady Vivien trok juist haar handschoenen aan en trad dicht op de beide heeren toe. Met een verontschuldigend lachje legde zij haar hand op Purfleet's schouder. Zij zag dat sir Joseph de wenkbrauwen fronste en zijn lippen opeen perste. „Dat moet u heusch niet doen, vader!” raadde zij. „U weet hoe druk sir Joseph het heeft. Bovendien ben ik ervan overtuigd, hij en die jonge man meneer Aden, geloof ik, niet goed met elkaar zullen kunnen opschieten.” Zij schonk sir Joseph een glimlach en zeide tot hem: „U hebt misschien wel gemerkt, sir Joseph, dat mijn vader al zijn ganzen voor zwanen aanzieL” denkt dat sQr eenige zwaan

af en toe 'n klein gansje is," zeide lord Purfleet teeder. „In dit geval, geloof ik echter wel dat Vivien gelijk heeft, Haliford. Mijn jonge vriend is wel wat al te geestdriftig en ook ’n beetje heetgebakerd. Ik voor mij ben wel gewend aan die jonge heethoofden, maar u ja, ja, Vivien heeft bepaald gelijk. Goeden avond.” „En vriendelijk dank voor den zeer gezelligen avond, sir Joseph,” voegde lady Vivien erbij, hem de hand reikend. Op weg naar huis praatte zij bijna onophoudelijk en zij kon niet nalaten, een weinig den spot te drijven met sommigen van de gasten, maar over den gastheer sprak zij in het geheel niet. Purfleet lachte om haar invallen, maar toen zij eenigen tijd later in de bibliotheek waren, vroeg hij plotseling: „Waarom vond je het heter, dat ik Aden niet bij sir Joseph introduceer, Vivien?” Zij haalde de schouders op. „Wat voor nut zou het kunnen hebben?” vroeg zij. „Ze' zouden toch maar ruzie maken samen! Sir Joseph is een oerconservatief en zoo hard als steen ” „Precies, en Rohert Aden is van staal,” zeide Purfleet met een glimlach, „en als staal steen treft ” ,4uist,” zeide zij. „Daarom is het beter, staal en steen gescheiden te houden.” „Wel, wel, wat praat m’n gansje wijs vanavond,” lachte Purfleet. „Goeden nacht, mijn lieve zwaan!”

Hij kuste haar hartelijk, en zij ging naar haar kamer. Dien avond zond zij haar kamenier spoedig weg, en 'n poosje bleef zij op haar beeld in den spiegel staren.' De gewone schoonheid van haar gelaat werd nu nog verhoogd door een licht blosje dat haar wangen kleurd6, een eigenaardig licht dat in haar oogen blonk, en een trek van teederheid die om haar lippen lag. Zij boog zich een weinig naar voren en bekeek haar spiegelbeeld met critischen blik, toen leimde zij met een zucht van verlichting weer achterover de zucht van iemand, die verwacht, een gevecht te moeten aangaan, en die bij onderzoek .tot de bevredigende conclusie komt, dat zijn wapens in uitstekende conditie zijn. Het geheim betreffende Robert Aden had zij thans ontsluierd; hij was een neef van sir Joseph en erfgenaam van diens titel, later misschien ook de drager van een nog hoogeren titel! Inderdaad zou haar strijd te wachten staan, een zware strijd waarschijnlijk, want zij wilde niet alleen Robert Aden „hekeeren”, hem weer terugbrengen in de omgeving waarin hij thuishoorde, maar zij wilde ook., met hem trouwen! Niet omdat zij arm was. Een rijk huwelijk was voor een meisje van haar positie en levenseischen niet bepaald noodzakelijk, Ook niet, omdat Robert Aden, ontdaan van zijn „excentrieke” ideëen en herplaatst in de hem passende positie, iemand van hoogen adel en grooten rijkdom zou zijn, maar om een veel edeler motief, het mooiste dat een vrouw kan hebben omdat zij hem liefhad! TIENDE HOOFDSTUK.

VrVIEN’S LIEFDE. Toen Brian op den avond, waarop hij een onderhoud had met lord Purfleet, Eton Square ver-

Op Dinsdag en Woensdag werd een collecte gehouden eoor het Huldeblük aan H. M. de bestaan zal uit een tapijt en de aankleeding van de Witte Zaal in het Paleis te Soestdijk. De collie geschiedt niet op straat, maar er zijn bussen in 70 gebouwen geplaatst. Velen hebben zich beschikbaar in deze gebouwen zitting te nemen. Bij de prma Gerzon te Amsterdam waren verschillende actrices voor dit aanwezig. Wij maakten een foto van Mevrouw Mann-Bouwmeester. die de bezoekers bij Gerzcm aanspoorde hun handteekemng te plaatsen om het beschikbaar gestelde bedrag in de bus te deponeeren. Naast Mevr. Mann-Bouwmeester zit Mevr. Gerzon- van Bauren.

Iliet, dacht hij aan lady Vivien. Wat zou natuur! lijker zijn geweest; Zij was zeer mooi hij kon 'zich niet herinneren, ooit mooier haar, zulke regelmatige gelaatstrekken, zulk een onberispelijke gestalte te hebben gezien. En die schoone vrouw was niet alleen beleefd, maar zelfs vriendelijk jegens hem geweest. Brian was in het geheel niet ijdel, maar hij hield zich toch ervan overtuigd, dat de druk van Vivien’s handje iets meer had heteekend dan louter hoffelijkheid, dat haar blik op hem had gerust met meer dan gewone beleefdheid. Toen, bijna in een en hetzelfde oogenblik, gingen zijn gedachten naar dat andere meisje, hetwelk hij had ontmoet. Welk een verschil tusschen die twee! En toch waren er verschillende trekken in Myrtle’s karakter, die gelijkenis vertoonden met dat van lady Vivien. Dat andere meisje leefde immers in een geheel andere omgeving, en werd voortdurend lastig gevallen door een dikwijls dronken vrouw, die haar juist een goed voorbeeld had moeten geven en haar tegen alle gevaren had moeten beschermen Op haar manier was dat meisje echter even trotsch en gevoelig als de dochter van den edelman, i Wat moest hij 'nu doen?' Die vraag stelde hij I zichzelf terwijl hij zich naar zijn kamer in Ferry-I Street begaf. Die vraag bleef nog in zijn gedach-I ten, toen hij in slaap viel, ze was de eerste die in j zijn brein opkwam toen hij den volgenden morj gen ontwaakte. Hij zou het misschien niet hebben ' willen bekennen, maar het lot van dat meisje liet hem geen oogenblik met rust. Hij besloot eindelijk, naar Digby-Street te gaan en eens naar haar te informeeren, eens te zien of hij iets voor haar zou kunnen doen. Maar terwijl hij ontbeet, kwam een jongen, die de avondschool bezocht welke Brian gaf, hem de boodschap brengen, dat „bet met vader weer mis was.” Brian wist wat dat , beteekende, en hij dadelijk naar de smerige kroeg, waar de vader van den jongen als een dier op den grond lag in een yreeselijke aanval van delirium tremens. Dat was niet de eerste maal, waarop zooiets den eigenlijk klagenswaardige man overkwam, en evenmin de eerste poging die Brian deed om hem van zijn ongeluk af te hel. pen. De laatste maal I was het niet sjecht gegaan, maar ditmaal ging de man te keer als een bezetene. Bijna den geheelen dag vocht en schreeuwde hij als een razende het was zulk een vreeselijke dag voor Brian, dat hij, toen de ongelukkige tegen den avond stierf, zelf als een beschonkene naar buiten waggelde met het aschgrauw gezicht van iemand, die zelf op den rand van het graf heeft gestaan. Hij was zoo uitgeput ‘en van streek, dat hij niets kon eten; hij dronk een glas heete melk, nam een bad en ging toen nadelijk naar Digby Street. De kerkklokken luidden juist voor den avonddienst., in het bosch luisterden Myrtle en Clara ernaar. Als Brian d&t maar had geweten! Alle café’s waren goed bezet, in de straten bewogen zich tallooze wandelaars in hun Zondagsche kleeren; het heldere maanlicht bescheen zoowel de kerkgangers als de genotzoekers en de beklagenswaardSge stumpers, die zich in de helder verlichte drankpaleizen te buiten gingen. De eeuwige strijd tusschen goed en kwaad benauwde Brian. Wat mankeerde er dan toch aan de wereld, dat het goede zoo betrekkelijk zeldzaam werd gevonden, terwijl het kwaad zoo welig tierde? De deur van het huis op nummer 102 in Digby Street stond half open. Brian ging naar binnen en klopte op de deur van het vertrek, waarin den vorigen avond het rumoerige tooneel had plaatsgevonden. Een stem riep: „Binnen”, en Brian' zag de over het vuur gebogen gestalte van een j man, wiens houding droefheid en bekommernis !te keimen gaf. Giggles wendde het hoofd om, I hield zijn hand boven de oogen, die hem pijn deden, en staarde Brian aan. „Mijn naam is Aden,” zeide Brian, „ik was hier op den avond, toen uw dochter ” „Ja ja, ik weet het al,” viel de man hem haastig in de rede. „Gaat u zitten.” (Wordt vervolgd).