WeMEmUE IFTMIÖIUEffJE
(Vervolg). „Hm, laat eens even kijken. Ja, u hebt gelijk; zoo iets. Maar niettemin toch familie, al is het aangetrouwde familie. Dat is heel aardig, daar wist ik nog heelemaal niets van; daar heb ik bepaald schik in, dat ik een neef tot naasten buurman heb. Wel, wel, daar heb ik schik in.” En zij reikte hem nogmaals over de heg de hand too» „Dank u wel nicht neen, nicht Dornberg, dat klinkt niet, dat is zoo ouderwetsch. Ik tenminste heet Johannes, genaamd Hans.” „Bon,” knikte zij. „En ik heet Beatrix, genaamd Trix.” „Ah, dat klinkt goed. Veel beter dan Beate of zoo iets. Dus Trix, nicht Trix. Ja, we zullen nu ten slotte elkaar niet meer deftig met „U” kunnen toespreken, dat is geen gewoonte onder neven en nichten, of wel?” . j „Ben je mal,” besliste Trix. ,;Geen deftigheden als ’t je belieft. Jij en jou, zoo mwten neven en nichten elkaar aanspreken; maar niet Gij en U en al die malligheid meer! WtU blief?” „Juist! Zoo hoort het, Trix,” stemde Hans toe. Nadat zij het aldus met eens waren geworden, keek Trix op haar horloge. „Maar nu moet ik naar huis, neef,” zeide zij beslist. adieu, en als je pleizier er in hebt, dan kom je maar eens gauw kijken op Frauensee.” „Als ik mag, met genoegen! Verbeeld je eens, dat ik als twaalfjarige jongen voor de laatste maal op Frauensee ben geweest. Kort voor het tijdstip, waarop tante Zeil voor goed vei* trok. Nu, later schudde oom Rudolf alles van zich af, wat den naam Truchsesz droeg en als ik hem ooit te zien kreeg, dan was het nog maar uit de verte. Onrechtvaardig was het van hem, dat is waar, vooral tegenover mijn lieve moeder; want die had maar enfin, hij is dood, waartoe dient het daarover nog te praten. Maar waarom heb je zoo’n haast, nicht? Verwacht iemand je op de abdij?” „GeluUcig nog niet,” antwoordde Trix, uit den grond van haar hart. „Maar ik heb nog niet ontbeten en ik heb honger als een paard.” „Sapperloot, dan is ef inderdaad haast hij. Maar, weet je wat, ik heb al ontbeten en als je er niets tegen hebt, dan ga ik een eind met je mee.” „Prachtig,” riep Trix vergenoegd uit. „Dan maar op weg:
een, twpe, dner En voor dat Hans nog over de heg was gesprongen, stond zij al aan den overkant van de sloot, zoodat de jonge landedelman haar een welgemeend compliment maakte over haar sport. Onverwijld gingen ze nu samen op pad; Hans toonde zijn nicht een anderen weg, dan dien zij gekomen was; het was een iets ruimer voetpad, dat ruimte bood voor twee personen, en zonder veel kronkelingen in rechte lijn op de abdij aanliep. Onderweg praatten de twee buren druk met elkaar. Hans Truchsesz verhaalde aan zijn pas ontdekte nicht, dat hij tot nu toe officier bij de cavallerie was geweest en' pas na den dood van zijn moeder het beheer van het landgoed Kroschwitz op zich had genomen; dat hij eerst met weemoed de uniform aan den kapstok had gehangen, maar zich nu in zijn nieuwe positie als landheer zeer op zijn gemak gevoelde en dat hij het landleven sedert had lief gekregen. Wel is waar was het op ’t oogenblik nog wat eenzaam op Kroschwitz, maar dat zou zoo lang niet meer duren „En wil jij'heelemaal alleen op Frauensee gaan wonen, Trix?” informeerde hij, zijn gedachtengang logisch volgende. „Och, gunst, hoe graag zou ik dat willen!” zuchtte Trix, blij, dat zij iemand had gevonden, aan wien zij haar hart kon uitstorten. „Maar wat heb ik aan mijn leven* als daar zoo’n oude feeks komt, die voor „moederlijke vriendin” gaat spelen, mij den heelen dag op mijn vingers kijkt, me overal nasluipt en natuurlijk alles zal doen, om mij aan
banden te leggen! Maar dat geef ik je zwart op wit neef, als ze te lastig wordt, dan wordt ze buiten de deur gezet, daar kan je op rekenen! Moet ik er soms nog voor betalen om mij te laten tyranniseeren? Neen, dan kent ze Trix Dornberg niet!” „Zoo? Nu, het komt me voor, dat die arme „moederlijke vriendin” bij jou ook niet op rozen zal slapen,” zeide Hans lachend over de komische beslistheid, waarmede Trix,haar bedreigingen tegen een afwezige uïtte. „En wie is die arme dame, die de moeilijke taak zal hebben te vervullen, mijn nicht aan banden te leggen?” „Het is mevrouw v0n....” Trix hield op en keek haren neef met verbluft gezicht aan. „Ja”, ging zij aarzelend voort, „hoe is dat nu? .'Dat moet een tante van je zijn, want ze hebben mij gezegd, dat mevrouw von Graszmann met haar eigen naam Truchsesz heet!” „Mevrouw von Graszmann?” herhaalde Hans Truchsesz langzaam. „Hm, ja, dat is mijn tante. En ' heb jij haar tot dame van gezelschap geëngageerd?” „Kun je begrijpen! Dat heeft de Justizrat gedaan. Ik heb heelemaal zoo’n exemplaar niet willen hebben.”
„Zool Dus tante Sophie komt bij jou wonen," zei Hans effen. „Nu, dat schijnt je ook niet bepaald in vervoering te brengen,” riep Trix lachend uit. „De huishoudster van de Abdij zette een gezicht van watben-je-me, toen ik het haar zeide en jij kijkt nu ook al, alsof de Turken in het land komen. Wat is dat toch? Waarom doen jullie zoo raar? De Justizrat was in de wolken over de goede keus, die hij had gedaan, maar er schijnt toch iets niet in den haak te zijn, is ’t wel?”
Hans schraapte zich de keel en kudbtte een paar maal, hoewel hem niets in de keel Keschoten was. „Ja, kijk eens,” zeide hij eindelijk. „Dat er iets niet in den haak is, dat kan ik nu niet bepaald zeggen. Het is waar met haar familie heeft Tante Sophie heftig ongenoegen gehad zelfsmijn goede, «achte moeder geraakte in opwinding als zij over haar sprak er is op Frauensee ook rumor in casa geweest ifket haar, maar ik weet er het fijne niet van. Maar eh van den anderen kant, eh moet men ook weer toegeven, dat zij jaren lang bij verschillende families posten van vertrouwen heeft gehouden en dat zij haar plichten daar blijkbaar uitnemend heeft vervuld. Ik heb haar dikwerf ontmoet, toen zij nog bij de gravinnen v. A. was en toen maakte zij op iedereen een uitnemenden indruk. Waarom zou zij dus niet de geschikte persoon voor jou zijn, Trix? Het zou zonder twijfel onrechtvaardig zijn, haar verantwoordelijk te stellen voor dingen, waarvan zij zelf
he> meeste ongenoegen heeft en waar- ff aan zij in ieder geval onschuldig is.” 9 „Wat bedoel je met dat laatste?” informeerde Trix, die zeer oplettend had geluisterd. „Och, dat zijn zoo van die eh familiezaken”, zeide Hans, een rechtstreeksch antwoord ontwijkend. „Je weet immers, wat de dichter zegt: dat iedereen zijn skelet in huis heeft. Tante Sophie heeft het hare even goed als andere menschen en verdient eigenlijk daarom medelijden. En, goed beschouwd, is het tocb ook zeer loffelijk van haar, dat zij, ondanks hare afkomst, voortdurend als ondergeschikte werkt, om haar brood te verdienen; d&t moet men ook niet vergeten. Maar met dat al zijn we reeds bij de Abdij en ik zeg je dus voor heden vaarwel. „Zeer aangenaam,” zooals de deftige menschen zeggen, „met U kennis te hebben gemaakt.” Ik hoop alleen maar, dat je mij zult vergeven, dat ik je zoo aan je haren hebt getrokken en je zoo liefelijk heb aangeblazen!” „Ik heb immers al gezegd: beter eerst strijd en dan vrede,” lachte Trix. „Dus: wel bedankt voor je moeite, om mij den weg te wijzen en tot weerziens! Of ga je mee naar binnen ontbijten?” „Neen,” zeide hij vroolijk, „dat doe ik pas als de dame van gezelschap er bij is. Hoewel ik ben zeer ongevaarlijk, omdat omdat ik verloofd ben.” „Ja? Ben je verloofd?” vroeg Trix met levendige belangstelling. „Zoo? En is ze hier uit de buurt ik bedoel je verloofde?” „Zeker het landgoed van haar ouders grenst vlak aan Frauensee. Eigenlijk is het nog een half geheim, maar 'jij mag het wel weten, Trix. Het is de eenige dochter van Graaf Rablonoiwski op Weiszenrode!” „Kijk! Nu, dan wensch ik je van harte geluk,” zeide Trix. .„Dank je wel, nicht, maar ik zal je nu niet langer ophouden, later vertel ik je meer van haar, d.w.z. als het je belang inboezemt. En nu nog één ding! Als ik zoo vrij mag zijn, je aangaande mevrouw von Graszmann een kleinen wenk te geven, dan zou ik je dit op het hart drukken: ga van den beginne af aan op je eigen piëdestal staan en geef haar een apart piëdestal! Ik weet niet of je me goed begrijpt?” Trix knikte hem geruststellend toe.
„Aan begripsvermogen heeft het mij nooit gemankeerd,” zeide zij. „Ik had mij zelf al precies zoo iets gedacht. „Piëdestal” had ik wel niet genoemd; „persoonlijke vrijheid” placht mijn vader het te noemen. In Mariën- thal had ik die nauwelijks; maar hier heb ik ze wel en ik zal er voor zorgen, dat ik ze behoud!" v „Hm ’t is niet bepaald dat, wat ik bedoel,” meende Hans, „maar in den grond komt het toch op hetzelfde neer. Dus tot weerziens!” Trix schreed naar de poort van de Abdij, Hans ging in het woud terug. Na een paar stappen , weiïdde hij zich nog eens om. „Smakelijk eten!” riep hij luide en groette met zijn hoed. Trix nam vroolijk haar echten Tiroler van zeven-en-een-halve mark en zwaaide er mee door de lucht. : „Dank je wel! Wat dat aangaat, zullen ze hier nog wat van me beleven!” riep zij terug en verdween achter de grijze muren. „Leuk schepsel!” dacht Hans, terwijl hij door het woud naar Kroschwitz terug ging. „Een jonge dame, die verzekert, dat zij honger heeft als een paard, die een mes in den zak draagt als een kaasboer, een zoo vroolijk hart heeft en zoo weinig op haar mondje is gevallen, heb ik nog nooit in mijn leven ontmoet; ’t is een unicum onder het species homo sapiens L. En wat’n oogen! Het zuiverste Delftsche blauw! Ik heb zelden oogen gezien met zoo kinderlijk onschuldige uitdrukking en zoo natuurlijke opgeruimdheid. Ik ben toch nieuwsgierig, hoe Phroso haar vindt! Maar ik zal Hans heeten, als ik tante Sophie niet scherp op de vingers kijk voor dien vlegel van een zoon, dien zij heeft, zou Trix toch al te goed zijn!” „’n Beste kerel,” meende Trix harerzijds. „Je
Het Akkecmansgilde te Venlo. Het Venlosche Akkermansgilde, in den lande bekend om zijne reasachtige poppen, morstellende de legendme stichters van Venlo, Velaas en Vrome, vierde op 13 Mei zijn 333-jarig bestaan met een groot internationaal schattersfeest. Défilé door de deelnemende schattersvereeniging voor de Schatterskohingen, Op het bordes de Burgemeester van Venlo met eere-comité.
Intusschen kwamen Alle vertrekken der eerste verdieping uit op een loggia, welke boven den dwarsgang van de parterreruimten liep, ten deele afgesloten was en tevens als algemeene corridor dienst deed. Door deizen corridor huppelde Trix en vloog dan met de haar eigen onstuimigheid
kunt met hem praten en lachen, of je elkaar al van kind af aan gekend hebt. Leuk, dat hij mijn buurman is en dat hij verloofd is!” Waarom dat laatste ook „leuk” was, zou Trix met den besten wil ter wereld niet hebben kunnen zeggen; integendeel, indien men het haar op den man af had gevraagd, zou zij misschien erkend hebben, dat er iets als teleurstelling in haar was opgekomen, toen hij zeide, verloofd te zijn. Misschien was het een onbewuste vrees, dat een vrouw op Kroschwitz de goéde verstandhouding wel eens in gevaar kon brengen. Daar Trix echter een sterk sprekend gevoel van rechtvaardigheid bezat, had zij onmiddellijk die egoïstische gedachten met verontwaardiging van zich afgewend en trachtte zich nu te overtuigen, dat een verloofde buurman veel leuker was dan een onverloofde! Nadat zij het ontbijt had gebruikt, dat zoowel in qualiteit als in quantiteit hare verwachtingen overtrof, maakte zij met juffrouw Tienchen een inspectiegang door de geheele abdij en gaf aanwijzingen, hier en daar iets te wijzigen. Goed beschouwd wist Trix. zelf niet, wat zij nu eigenlijk op Frauensee moest doen; de verstandige directrice van Mariënthal had haar slechts onder het gesprek door zoo nu en dan een kleine raadgeving doen geworden; een formeel advies, gelijkend op een instructie, had zij haar voormalige Stiftsdame niet willen geven, omdat zij het overbodige daarvan had ingezien. „Ten eerste vergeet zij toch alles, ten tweede zou het haar al heel gauw vervelen en ten derde zou ze het, louter Uit oppositiezucht, precies andersom doen!” Zoo had Freule von Sulgenbach, die haar schaapjes kende, geredeneerd. „Laat haar eerst maar eens een half dozijn dommigheden begaan; daardoor zal ze wel wijs worden en zoo zal ze van zelf wel in het goede vaarwater komen. De practijk moet het haar leeren, niet de theorie.” Nu had Trix echter niet veel meer voorbereidende maatregelen getroffen, dan dat zij een verbazend lange lijst had gemaakt van allerlei goede dingen, die „haren” provisiekelder zouden Vullen, vóórop de „groote pot appelstroop”. Behalve deze „hoofdzaken” haJd ze dan nog aan een paar andere zaken gedacht, waarvan ze meende, dat ze haar in haar nieuwe positie als meesteres van Frauensee onontbeerlijk waren. Ze had den Justizrat daarover nader willen spreken, maar bij al de drukte van het vertrek uit Mariënthal en het korte verblijf te Berlijn, had zij natuurlijk alles glad vergeten. Ep nu was de Justizrat weg. Doch nu kwam plotseling de heer Müller haar in de gedachte en nauwelijks was het beeld van den jeugdigen grijsaard voor haren geest gekomen, of zij stoof reeds de trap op, om hem te gaan opzMken. De bibliothecaris bewoonde een paar mooie kamers, in den oostelijken hoek der abdij, tegenover de vertrekken, welke Trix had gekozen. In de kamer naast het ronde torentje, waarin de wenteltrap stond, sliep de oude heer; in de kamer daarnaast woonde en studeerde hij in een kolossaal plankengetimmerte, dat zwoegde onder den last van tallooze boeken, het vormde een barricade voor de deur, welke toegang gaf naar de rij van vertrekken, vroeger door gravin Zeil bewoond.
de kamer- van den heer Müller binnen, zoodat zij den kalmen grijsaard een hevigen schrik op het lijf joeg. Hij richtte zich in zijn leunstoel op, schoof de bril naar boven op het voorhoofd en vroeg geheel ontzet: „Lieve tijd, wie komt daar binnen stuiven?” Want Müller had de zeer eigenaardige gewoonte, harop te denken; een eigenaardigheid overigens, welke gevonden wordt bij meer menschen, (fie gewoon zijn aan studie en arbeid in rustige eenzaamheid; de verklaring daarvan ligt misschien in het feit, dat het geluid der eigen stem althans iets van de onbewust gemiste gezelligheid terugschenkt. Maar Trix nam het anders op. „Ja, hoort u eens, mijnheer,” zeide zij lachend. „Nu breekt toch mijn klomp! Eerst houdt u gisteren een oneindige ik bedoel een onovertroffen redevoering, om mij welkom te heeten, en nu vandaag weet u niet meer wie ik ben!” „Een redevoering?” vroeg de beer Müller geheel confuus, want zijn hoofd en hart waren nog bij de Byzantijnsche kunst, waarin hij had zitten studeeren, toen Trix naar binnen rende. „En wat voor een!” bevestigde Trix, met een diepe ademhaling. „Over de architectuur van de Abdij en de kunstig bewerkte koorstoelen wat zijn dat eigenlijk, koorstoelen? en over over.... ja, neemt u me niet kwalijk, dat ik het allemaal weer heb vergeten. Want ik heb eigenlijk maar met een half oor geluisterd, als je zoo vreemd ergens komt, dan ben je gewoonlijk een beetje in de war en terwijl u zoo mooi stond te spreken, keken de lui mij allemaal zoo nieuwsgierig aan, de kinderen zelfs met open mond, precies als de koeien een voorbijrijdenden trein aanstaren en dat maakte nte zoo verlegen, dat ik tegen het geheele
gezelschap liefst mijn tong had uitgestoken. Maar ik heh het natuurlijk niet gedaan, omdat ik bij de eerste ontmoeting mijn waardigheid hoog wilde houden, weet u, en daarom wou ik ja, wat wou ik eigenlijk ook weer zeggen?” Müller had met klimmende verbluffing dien woordenstroom over zijn hoofd laten vloeien en de hand, welke, ouder gewoonte getrouw, mechanisch een snuifje naar deszelfs bestemming zou brengen, bleef halverwege onbeweeglijk in de lucht hangen.
„Groote gunst wat heeft die een mondje!” dacht hij hardop, en vulde daarmede de kleine pauze, welke Trix gemaakt had, om den verloren draad van haar redevoering terug te zoeken. Trïx schaterlachte en maakte een dankbare bui. . .
„Dank u het kan er mee door,” zeide zij. „Weet u nu, wie ik ben, mijnheer?” De heer Müller glimlachte en bracht het snuifje in veiligheid. „Helt zou al te erg zijn, als ik het nu nog niet wist,” zeide hij en bood Trix een stoel aan. „Maar heusch, freule, ik herkende u op het eerste gezicht niet. Ik dacht, dat u er gisteren heel anders uUzag. Dat is verklaarbaar met die dames, die alle dagen een ander costuum dragen: mten herkent ze niet meer.”
„Ja, maar het gezicht blijft toch steeds hetzelfde!” „Ja, ja, daarin hebt u gelijL Nu ja, rondweg gezegd, ik ben soms wat verstrooid. En hebt u den eersten nacht in de abdij goed geslapen, freule?”
„Als een marmot.” „Weder beeldspraak uit het dierenrijk” dacht Müller hardop. „Weder? Heb ik reeds een zoölogisch beeld gebruikt? Mijn vader zei altijd: wat zou je doen zonder de zoölogie, als men zichzelven en anderen eenige epitheta ornantia wil geven? Daarvoor is de gewone spreektaal niet rijk genoeg. Hij noemde dat vergelijkende zoölogie en was van meening, dat elke kwade bui heel spoedig overwonnen was, als hij maar eens flink zoo uit het rijk der dieren kon opspelen. Als hij dan geen namen meer wist, dan was de kwade bui voorbij.” „Aha,” zeide Müller. ~Ja, bij dat voorbeeld is het geen wonder, dat ” „Dat de jongen piepen, gelijk de ouden zongen! Dat wilde ,u immers zeggen, nietwaar? Maar nu
alle zoölogie op een stokje, want ik wilde u wat anders vragen. Vanzelf kun je toch eigenlijk alles niet weten, niet waar? Ik weet tenminste verbazend weinig en ik weet heelemaal niet wat ik eigenlijk hier moet uitvoeren. Het zal wel zoo analoog hetzelfde zijn, nl. quasi als. ’t ware het tegenovergestelde.”
In verband met diens ernstige ziekte geven we hier een foto van den bekenden BiWhi Minister van Baitenlandsche Zaken* Dr» Stresemann,
„Wat, wat?” riep de goede man, die zijn ooren niet vertrouwde.
„Och, dat is maar zoo’n manier van spreken van onzen vorigen inspecteur op Dornberg. Die man wou altijd graag met vreemde woorden pralen en verkondigde dan gewoonlijk den grootsten onzin. Prachtige staaltjes zou ik u daarvan kunnen vertellen.”
„Indien het allemaal zoo is, als wat o daar zooeven zeide, dan moet het werkelijk verschrikkelijk zijn geweest.”
(Wordt verrolgd).
Te Kealen heeft de opening plaats gehad van de Internationale Pers-tentoonstelling (Pressa), die tot September duurt. We geven hier een overzichtsfoto.