»Wel heel lieflijk is de vuurvlam,

»Maar ik hou meer van het starlicht,

«Maar ik hou meer van het maanlicht!’

Ernstig toen Nokomis , ’t Grootjan ;

«Breng mij hier geen vadsig meisjen.

«Breng hier geen onbruikbaar vrouwtjen,

«Slappe handen, trage voeten;

«Breng m’ een vrouw met vlugge vingren

«Hart en hand te zamen roerend.

«Voeten, vEiardig tot de boodschap I”

Sprak glimlachend Hiawatha;

«In het land van de Dacotahs

«Woont des Pijlen-makers dochter.

«Minnehaha, Lachend-Water,

«Zij, de schoonste van de vrouwen;

«Haar zal ’k in Uw wigwam brengen,

«Vliegen zal zij op Uw wenken,

«Zij Uw starlicht, maanlicht, vuurlicht,

«’t Zonlicht voor mijn volksstam wezen !”

Nog ontradend sprak Nokomis :

«Breng niet in mijn hut een vreemde

«Uit het land van de Dacotahs!

«Grimmig toch zijn de Dacotahs,

«Tusschen ons blaakt vaak de krijgsvlam,

«Daar zijn veetcn, onverzoend nog.

«Wonden ongeheeld en dreigend

«Vroeg of laat weer los te barsten!”

Lachend sprak nu Hiawatha:

«Waar’ geen andre, om déze reden