Hiawatlia’s iniu.

j)Wat de peeze voor den boog is,

»Dat is voor den man zijn weerhelft;

»Bindt zij hem ook, zij gehoorzaamt,

«Trekt zij hem ook, toch zij volgt hem

»De een vermag niets zonder d’ ander!”

Dus sprak bij zich zelv’ en peinsde

Eens de jonge Hiawatha, ')

Zeer ontroerd door de gedachten,

Die zich in zijn hart verdrongen,

Lustloos, smachtend, hopend, vreezend,

Droomend nog '*) van Minnehaha,

Van de aanminn’ge Lachend-Water,

In het land van de Dacotahs 3).

»Huw een meisjen van Uw volksstam,”

Sprak vermanend ’t oude Grootjen

»Ga niet oostwaarts, ga niet westwaarts

»0m een vreemde, ons onbekende!

»Als een vuurvlam op den haardsteen

«Is de dochter van den nabuur.

»Moog’ zij ook eenvoudig wezen;

»Als het starlicht slechts of ’t maanlicht

))Is de schoonste zelfs der vreemden!”

Dus ontradend sprak Nokomis,

Maar mijn Hiawatha antwoordd’

Enkel dit: sMijn best oud Grootjen!