Trok een ontzagehelijk schilderij,
Te groot voor ’s mans bakkerij ,
W elke Loterij in den hoogsten graad haar naam deed gestand
Huizende nieten en menige pijpenmand,
Mitsgaders kindersokjes en andere prullen in dien trant
Deed regenen over het land.
Behalve de Loterij
Speelden wij meen’ge partij
Op ’t nieuwe billard
Tot verheuging van ons eigen hart
En leniging van den diepen smart
Der menschen, die door Maas en Waal
Waren geplunderd op groote sehaal.
Van dezen gingen velen naar ’s Hertogenbosch;
En daar in hunnen nieuwen dosch
Met hunnen tijd verleo-en ,
Mystificeert er een cle buro^erij
Maakt ze met ridderkruizen blij.
En dat dit feit aansteeklijk was
Bleek s avonds na ’t concmu's alras,
Toen een opgewonden klant
Met een wapen in de hand
En in vastenavonds-kleêren
Ons eens wou mystificeren.
Uit kortswijl wilde hij ons vermoorden.
Maar werd op heeter daad betrapt.
Toen sprak hij vele vreemde woorden,
Die ons in onze vreugd niet stoorden;