Huiszorg Anna is knaphandig!

Alles, wat dat oudtjen doet,

Is zoo keurig, zoo verstandig :

leder vindt dat even goed.

Laat als over maan en landsohap

Soms een donkre nachtlucht hangt

Dan (of ’t eigen bloedverwantschap

En geen vreemden aanbelangt) :

Houdt ons bestjen jassen, dassen

Schoeisel en lantaren klaar

(Want de plasschen en moerassen

Geven menig reisbezwaar).

Anna nu heeft ook een streepjen

Voor bij andren van haar stand.

En vermeet zich menig kneepjen.

Menig kunstje’ op eigen hand.

Zoo, aleer van d’ ouden toren

Middernacht door d’ omtrek klinkt,

Laat de klok in-huis reeds hoeren,

Dat ze om twaalven ’t Zó' zingt.

Dan, dan heffen ’t drietal vrinden

Elk den afscheidsroemer wijn,

En gedenken diere vrinden.

Dagen, die vervloden zijn.