Daar dansen in de bonte rij

’t Cirkassiscli maagdelijn,

En ’t Kleptcii-ineisje zij aan zij,

Daar drinken Turken wijn ,

Daar zuigt uit den narguillakop

Da Schot den slaapbolgeur,

En dreunt de Brit-gezangen op

Bij ’t »Vire l’Empereur!”

En ’t landvergeteu huurgespuis,

Zit drinkend in een hoek,

En tiert, dat dav’ren zaal en huis

Door schor gezang en vloek,

En zwelgt den straffen allcohol

En joelt in vuige taal,

En schijnt nog meer dan immer do!

Bij ’t allerdolste maal.

Maar ziet daar naakt een muziekanf,

Een van dat zwervend soort

Dat altijd trekt van land tot land,

En nergens tüiuis beiioprt,

En roert in tokk’lend maatgeluid

Tot voorspel zijn guitare,

Eu haalt er vreemde toonen uit,

Plegtstatig, wonderbaar.

7*