Als ’t uur genaakt, dat twijfelingen
Ons kwellen, alles spookig lijkt,
En ’t meisje voor in ’t bed te springen
Nog even onder ’t leger kijkt.
Wanneer Klaas Vaak zijn zand gaat strooijen,
De bloemen zonder kleuren staan,
Zeg, virtuose in ’t mutsenplooijen,
Zeg Keetje-lief, waar denkt gij aan?
Wie weet? misschien aan een heldinne
Van d’ een’ of d’ and’ren Sue-roman;
Aan ’t geen gehoopt wordt door de minne.
Aan ’t geen toch nooit gebeuren kan?
Misschien aan heele groote bergen,
Die zwaar gaan van een kleine muis;
Aan taartjes die je mondje tergen;
Een glaasje punch een man en huis?
Misschien aan ’t geen u iemand zeide.
Een beste jongen o zoo fiks !
Misschien wel aan een kleed van zijde;
Misschien aan mij, misschien aan niks.
Naar A. de Musset.