Papieren gaan zoo ligt te loer,
Want ik voor mij houd het er voor,
Dat zij niet uit een slechten stam
Haar oorsprong nam.
Een meisje, dat zoo trouw bemint,
Zóó zonder geldzucht; kan het kind
Niet zijn van waschwijf, krom en scheef,
Of appelteef 1
Ach, als men naar de veertig gaat,
Dan is het voor de min te laat,
Weet dit en dat ge me als ge trouwt,
Tot huisvriend houdt.
Naar Horatius,
11.
AAN KEETJE.
Wanneer de nacht met vleêrmuisvlefken,
De wereld voor het oog bedekt,
En gij lief Keetje (moe van ’t werken
Met naald en schaar) uw jak uit-trekt.