welke zig vermeeten met die kwaadwillige te verkeeren. Aldus gestatueert in onze volle vergadering den 30 September Anni 1796.

Wie zoo durft spreken, moet wel overtuigd zijn van het belang zijner zaak.

leder Jurist, Medicus en Literator, die als student wilde erkend worden, moest zieli onderwerpen aan de wetten van het groenwezen. Maar toch, er waren uitzonderingen. Woonde men bij zijn ouders aan huis , of was men ziekelijk, dan mogt men zich tot den Senaat wenden met het verzoek dat de gewone gebruiken op den suppliant niet zouden worden toegepast. De Senaat willigde zulke verzoeken in, en de jonge student ontving na onderteekening van de volgende belofte, alle rogten die een student had of vermeende te bezitten. De belofte was deze :

Wij ondergesohreevene studenten aan deeze Academie belooven op ons heilig woord van eer deeze Senaat in haare qualiteit altoos te willen blijven gehoorzamen en waar wij kunnen haar te zullen voorstaan en immer onze grootste vlijt te zullen aanwenden tot haare instandhouding en verdediging, ons verder op het heiligste verbindende tot de naauwkeurigste voldoening aan alle de voorwaaiden ons in onze certificaten waarmede wij door de Senaat begunstigd zullen worden voorgeschreve en zodra de redenen in onze requcsten geallegeerd ophouden ons op de gewoone wijze te zullenlaaten gradueeren.

Van gelijke beteekenis als de medegedeelde schijnt de volgende belofte te zijn, die door twee jonge studenten onderteekend is, en dagteekent van het jaar 1804.