’t is zeker iemand, die zich slecht op de hoogte heeft gesteld voor hij het schreef.

In dit geval zeer gevaarlijk, omdat een Encyclopaedie, een boekwerk is, dat gemaakt is, om geraadpleegd te worden, en wel ’t meest door buitenstaanders. Hoe is men toch tot dit raadselachtig verhaal gekomen ? Denkelijk op de volgende wijze ;

In het prachtwerk: Merkwaardige kasteelen in Nederland door Jacoh van Lennep en W. J. Hofdijk 1854 2e deel bl, 162 staat: alles volgens de dorre en ijskoude metriek van dezen vernuftigen natuurverminker LeNótre, den toenmaligen wetgever in de hof houwkunst, waarmede zij denkelijk bedoelden: volgens den stijl van LeNótre. In Eigen haard No. 20, 1885, blz. 236 heeft Ds. J. Craandijk er van gemaakt;

Achter het huis lag een luisterijke en kunstig aangelegde lusthof, een schepping van LeNótre die met recht de verbazing der bezoekers wekte. Enkele jaren later verschijnt het boekje van J. W. Cordes, Oud inspect. Boschw. in Nederl. Indiê, „In Oranjes Lusthof”. Wandelingen in het koninkl. Park van het Loo. fa. Pull Apeldoorn, jammer genoeg zonder jaartal. Hij maakt het nog erger. Op blz. 7 lezen wij :

Van de groote verscheidenheid van kunstwerken, vooral de uitgebreide prachtige waterwerken, die hier lang voordien in de jaren 1689 e.v. werden aangelegd onder leiding van André LeNótre, den beroemden bouwmeester, die ook in de 2e helft der 17e eeuw de tuinen te Versailles tot stand bracht, is thans zoo goed als niets meer over.

Cördes gaat dus nog een stapje verder, want hij geeft zelfs LeNótre de leiding van het werk. Op welke gronden al die beweringen gebouwd zijn, wordt niet vermeld, maar zij berusten op : On dit ’s.

Toen ondergeteekende eenige jaren later den schrijver Craandijk persoonlijk leerde kennen, en hem vroeg vanwaar hij toch dit sprookje had, wist hij het zich niet meer te herinneren.

J. Margadant is in zijn brochure : Onze koninklijke Paleizen (zonder jaartal) een beetje dichter bij de waarheid, omdat hij Jacques Marot als ontwerper noemt maar waarschijnlijk Daniël Marot heeft bedoeld, die als collega van Jacoh Roman, dikwijls voor den ontwerper wordt gehouden, omdat hij door zijn tallooze prentwerken o.a. Oeuvres de Daniël Marot meer bekend is geworden. Zoo ver ik weet heeft Roman nooit een boek of prentwerk uitgegeven.

Is het nu niet onverantwoordelijk, om, als men voor een Encyclopaedie schrijft, zonder grondig onderzoek, maar klakkeloos over te nemen wat anderen ook zonder bewijzen, dus zonder eenigen vasten grond geschreven hebben. Zoo goed als de redactie van „de Wereldkroniek zal ieder bij tegenspraak aanvoeren „Het staat toch in Oosthoek,s Encyclopaedie”, ergo is het waar.

• Reeds meermalen is hier gezegd dat de meeste geschiedschrijvers op het gebied der Tuinkunst elkander hebben nageschreven, zonder behoorlijke controle, zonder behoorlijke kritische vergelijkingen. Men haalt boeken aan, die z.g. geraadpleegd zijn, maar wier inhoud men niet aan elkander getoetst heeft.

Eigenaardig is het, dat Sypesteyn in zijn werk over Oud Hollandsche tuinkunst niets zegt over de ontwerpers van ' het Park bij het Paleis het Loo. Hij haalt er allerlei buitenlandsche schrijvers bij schrijvers, die zeer weinig van onze tuinkunst afwisten en niettegenstaande hij beweert dat LeNótre geinspireerd is door onze tuinen, wat hij nog nooit bewezen heeft, noemt hij geen enkele naam van kunstenaars, die in de 17e en 18e eeuw onze tuinen ontwierpen. Waar hij beweert, dat de Hollanders op tuinkunstgebied de voorgangers zijn geweest.

daar was het ook een plicht geweest, de voormannen dier Hollandsche Tuinkunst te noemen. De eenige man, die hij noemt is Adrian Steekhoven, die volgens hem naar Schönbrun geroepen werd om daar het Park aan te leggen. Doch Steekhoven ging er heen, niet eens als uitvoerder van de plannen Fischer von Erlach, maar als raadgever voor het inrichten van warme kassen. Doch handig tuinman als zoovele toenmalige tuinlieden heeft hij bij den aanleg van het Park nu en dan raad gegeven.

Leonard A. Springer.

Vervroeéiné. ||

AZALEA INDICA IN DE TREKKAS.

Het trekken van Azalea indica is niet zoo gemakkelijk als dit oppervlakkig lijkt, want menigmaal loopt men teleurstelling op. Zekere variëteiten leenen zich hiervoor beter dan andere; dit doet ons opmerken, dat wij allereerst het karakter der variëteiten moeten kennen, als ook het tijdstip waarop zij normaal bloeien. Het is ons ook bekend dat een vroege variëteit zich beter laat aanjagen dan een late; daarbij is het gansch verkeerd variëteiten vroeg te willen trekken, welke van nature laat zijn 1 De keuze wordt het beste gedaan bij het binnenbrengen der planten ; men neemt altijd gezonde planten, waarvan de knoppen zooveel mogelijk gelijk staan. De ondervinding heeft geleerd, dat oudere planten zich beter laten for-

ceeren, wijl jonge te gemakkelijk in hout opschieten en een flauwen bloei geven. Indien de planten in den vollen grond gekweekt worden, moeten zij opgepot worden begin September, teneinde de planten den tijd te geven worteltjes te schieten vóór den bloei. Het is zeer raadzaam de planten flink te reinigen alvorens zij binnen gebracht worden, gele bladeren zijn slordig : ook vergete men niet te sproeien of in te dompelen in een of andere insectendoodende stof, welke tegenwoordig overal in den handel zijn.

Een bloeiende Azalea,

Zoo voorbereid worden de planten op een plaats gebracht, welke niet verwarmd is, en frissche lucht ontvangt; deze plaats dient tot voorbereiding tot de trekkas : want het is volstvekt of te raden de planten rechtstreeks in de warme kas te brengen; dan komt er van den bloei niet veel terecht 1 Verkeerd is het ook, de planten dicht op-