De winsten der margarine-industrie.

Het menggebod van margarine met boter, aldus Kr. in het off. orgaan van den F.N.Z., dat wij in Juli 1932 met de inwerkingtreding van de Crisis-Zuivelwet hebben gekregen, heeft reeds aanleiding gegeven tot heel wat rekenarij. Telkens wanneer wij hierover berekeningen opzetten, moesten wij onwillekeurig denken aan den wijnhandelaar der schoolsommen, die twee soorten wijn van verschillenden prijs mengt om te zien hoeveel hij met dat mengen nog extra kan verdienen. Indien het resultaat van den maatregel, bedoeld tot hulpverleening aan de veehouderij, niet zoo teleurstellend was geweest, zou men geneigd zijn, de jeugd te feliciteeren met een nieuwe reeks van mengingsvraagstukjes, waarmee door het botermenggebod hare rekenboeken bij herdruk (in verband met de nieuwe spelling!) verrijkt zouden kunnen worden. Bij den droeven ernst van den huldigen toestand der melkveehouderij past het weliswaar minder goed, gekscherend over het menggebod te spreken, het is echter een mensebelijke eigenschap, dat men In bepaalde omstandigheden gemakkelijk tot spot vervalt. In het vorige artikel onder dit hoofd werd geconcludeerd, dat ondanks de beperkends bepalingen en ondanks de verhooging der margarineheffing in 1934, in het margarinebedrijf nog steeds flinke winsten gemaakt worden. Velen is dit opgevallen. Reeds ontelbare malen is dan o ok de vraag gesteld en behandeld: Hoe komt het toch, dat de margarine-industrie zulke aanzienlijke winsten maakt? Het Vetrapport heeft er op gewezen, dat bij de berekeningen, welke door de officieels instanties Opgezet worden ter berekening van de heffing op de margarine, uitgegaan wordt vaneen te hoogen kostprijs van het onvermengde product. De regeering heeft hierop eenige malen geantwoord: „Het is niet waar!”, zonder evenwel aan te geven, wat dan wel de waarheid is. Toch is het wel zeer merkwaardig, dat toen de bedoelde commissie nauwelijks mat hare werkzaamheden begonnen was, de heffing op margarine op 23 Juli 1934 plotseling werd verhoogd. Haar grootste succes had de commissie dus feiteliik reeds behaald, voordat zij goed en wel aan bet werk was. Wie van de beide partijen (margarine-industrie of regeeriingslnstantie) toenmaals op herziening van de margarineheffing beeft aangedrongen, zal voor buitenstaanders altijd wel een geheim blijven. Over den kostprijs van de margarine wil de regeering blijkbaar met niemand anders dan de margarine-industrie praten. Het zij zoo. Gelukkig evenwel zijn er nog andere methoden om duidelijk te maken, dat er nog steeds iets niet klopt inde overeenkomst tusschen de margarine-industrie en de regeering, of hoe men anders de bestaande afspraak tusschen deze twee partijen noemen wil. Het zal wel niet ontkend worden, dat er een zekere categorie huismoeders is, die, de boter ontrouw geworden Is, juist omdat de margarine thans ook een zeker percentage boter bevat. Deze categorie kan het nog behoorlijk goed betalen en meent dus, de betere soort margarine, te moeten koopen, n.l. die, welke inden winkel f 1.20 per k.g. kost. Wij zullen nu eens nagaan, hoeveel van dit bedrag de margarine-industrie in handen krijgt. De berekening hiervan kan voor het mengpercentage, de heffingen en de prijzen, welke momenteel gelden, als volgt worden opgesteldr Mengpercentage: 25. Prijs der vermengde margarine 120 et. provisie winkelier -j- meerprijs voor Meinverpakking 25 „ de margarineproducent ontvangt dus 95 ct, 0.25 k.g. boter a f 1.47 (comm. not. 10.47 -f fl.— boterheffing) kost haar 37 „ zoodat zij voor 0.75 k.g. margarine ©verhoudt 58 „ De onvermengde margarine brengt dus op 100/0.75 X 58 = 77 „ Hiervan moet nog af de heffing op margarine (onverm.) 36 „ Bijgevolg maakt de margarine-industrie voor de onvermengde margarine per k.g. 41 ct. Behalve voor de laatste twee weken hebben wij dezelfde berekening ook uitgevoerd voor de voorafgaande tijdstippen, waarop het mengpercentage of de margarineheffing een wijziging onderging en zijn zoodoende tot onderstaand lijstje gekomen; Heffing Wat de Com- op de niarg. Tijdstld Meng- Heffing missie- onver- ind. percen- op de noteering mengde voor de tage boter. voor marga- onverm. boter. rine. mar^. ontvangst. 16 Oct. 1932 25 75 80 32 43 12 Maart 1933 25 100 52 32 43 3 April 1933 40 100 52 7 50 23 April 1934 25 100 41 82 48 23 Juli 1934 25 100 39 40 40 13 Jan. 1935 15 90 6044191 36 6 Mei 1935 25 110 34 86 43 25 Aug. 1935 25 100 44 86 43 1 Sept. 1935 25 100 47 36 41 In kolom 4 is voor den prijs der boter als maatstaf aangenomen de z.g. commissienoteering, d.i. de prijs, welke voor de boter In vatenverpakking naar de nog niet gecontingenteerde landen wordt gemaakt. Inde laatste kolom is aangegeven, wat de margarine-industrie ontvangt voor de margarine, welke onder haar standaardmerken wordt verkocht. Bij de berekening van de daarin voorkomende bedragen Is reeds in aanmerking genomen, dat de margarine in kieinverpakktng wordt verkocht, zoodat de hier genoemde grootheden vergelijkbaar zijn. Duidelijk blijkt uit dit lijstje, dat er inden beginne een behoorlijk prijsverschil bestond tusschen den boterprijs en den prijs der onvermengde margarine, beide zonder de op deze producten rustende heffingen. Toen het mengpercentage tot 40 verhoogd en de margarineindustrie z.g. gecontingenteerd werd, heeft er blijkbaar opnieuw overleg tusschen de regeering en de margarine-industrie plaats gevonden en werden beide grootheden meer aan elkaar gelijk. Zoodoende doet zich thans het merkwaardige feit voor, dat de margarine-industrie bij een mengpercentage van 25 en ©en boteren margarineheffing van resp. fl.— en f0.36, voor een gedeelte van haar product ongeveer evenveel maakt als de prijs, waarvoor het meerwaardiga product, de boter, moet wor-

len geëxporteerd. Komt de commlssfenotee•ing beneden 44 cent, dan maakt de margarinendustrie zelfs meer dan den boterexportprijs. «Vaar de margarine-industrie als groot afnemer tan koopen op het tijdstip, dat de boterprijs iet laagst is, kan men er zeker van zijn, dat iet hier geconstateerde verschijnsel voor geroemde industrie inde werkelijkheid nog oncontroleerbaar gunstiger is. Exporteert de margarine-industrie haar proluct naar bet buitenland, dan brengt het volgens de uitvoerstatistiek slechts £ 0.23 per k.g. (Ie halfjaar 1935) op. De commissienoteering ledroeg in dat tijdvak gemiddeld f 0.43. In veraand met bovengenoemd criterium zal de margarine-industrie op de hier besproken soort margarine dus ongeveer 20 cent winst extra gemaakt hebben. Voor de zuinige huisvrouw, die de boter te duur vond, beteekent dit, dat zij per k.g. gekochte margarine (waarin s/r k.g. onvermengde margarine) ongeveer 15 cent te veel betaald heeft, welke de margarine-industrie als winst in haar zakken heeft laten glijden. In werkelijkheid koopt de zuinige huisvrouw dus niet de boter (de prijs ervan kon lager zijn, indien zij niet de boter ontrouw was geworden), maarde margarine te duur. Terloops zij hier nog aangeteekend, dat de z.g .volksmargarine, d.i. de onvermengde margarine, welke via de gemeentebesturen voor werkloozen en andere ondersteunden beschikbaar gesteld wordt, door deze categorie van personen ook nog met 44 cent per k.g. moet worden betaald. Deze prijs is vastgelegd in de CrLsis-Zuivelbeschikking II (Margarine). De gemeentebesturen zorgen voor de distributie en hebben daarbjj geen winstoogmerken, zoodot de margarinefabriek slechts enkele centen minder ontvangt dan het bovengenoemde bedrag. Ook deze margarine, waarbij het gaat om een jaarlijksche hoeveelheid van ruim 5 millioen k.g. (1934), wordt dus te duur betaald. Ten slotte nog een paar opmerkingen over enkele data van bovenstaand lijstje. De verhooging van de margarineheffing op 23 Juli 1934 had, gezien het verloop der cijfers van kolom 4 en 6, reeds veel eerder dienen te geschieden; in ieder geval reeds op 23 April' daaraan voorafgaande, toen er, in verband met het terugbrengen van het mengpercentage van 40 op 25, opnieuw tusschen de regeering en de margarine-industrie overlegd moest worden. Op 6 Mei 1935 werd het mengpercentage verhoogd van 15 op 25. Opnieuw is gerekend. Tegen de verwachting in werd de heffing op de onvermengde margarine niet op het oude peil van 40 teruggebracht, maar op 36 cent gesteld. De wanverhouding (boterexportprijs 34 cent en opbrengst margarine 43 cent), welke toen ontstond, toont duidelijk aan, dat er niet goed kan zijn gerekend. Er is toen n.I. wel beweerd, dat de prijs van de grondstoffen voor de margarine gestegen was, doch hoe hoog moet die dan wel gestegen zijn om te bewerkstelligen, dat het eindproduct, de margarine, 9 cent meer opbrengt dan het meerwaardiga product, de boter! De vraag, waar de winsten van de margarine-industrie vandaan komen, Is na het voorgaande niet moeilijk meer te beantwoorden. Het zal duidelijk zijn, dat zij voor een goed deel afkomstig zijn van de consumenten der betere margarine-soorten. Deze betalen zooveel' voor de daarin aanwezige zuivere margarine, dat, afgezien van de heffingen, er evengoed boter voor geleverd zou kunnen worden. INGEZONDEN MEDEDEELING. KRAMER – Stadskanaal Meubelen – Luxe- en Huishoudelijke Artikelen Misleidend en.,. walgelijk Het spijt ons zoo nu en dan te velde te moeten trekken tegen schrijvers, die het niet zoo nauw met de waarheid schijnen te nemen en op demagogische wijze verkeerde voorstellingen ten aanzien van onze beweging en het door deze beweging gepropageerde systeem van landbouwcrisispolitiek trachten te wekken. Vooral de Kroniek-schrijver in Ons Platteland, het orgaan van den C8.T.8., heeft hiervan een handje, hetgeen hem niet te prijzen staat en lang niet christelijk mag worden genoemd. Het is en blijft ons streven het door politieke en persoonlijke hartstochten zoo verdeelde platteland weer aaneen te smeden. Op dien weg worden we meermalen tegengehouden door hen, die er schijnbaar voordeel bij hebben dat het onwetende platteland onwetend en verdeeld blijft, verdeeld in allerlei hokjes en groepjes. „Ons Platteland” is een dier bladen, waarin onze beweging steeds weer als een revolutionaire beweging wordt voorgesteld, waarin een Christenboer niet thuis hoort. Wij tarten ieder om te bewijzen dat er door onze organisatie of de leiding er van on-christelijke handelingen zijn verricht. Is een strijd voor een belooning van den boerenstand voor zijn aan de maatschappij bewezen diensten in evenredigheid aan de door andere bevolkingsgroepen bewezen diensten, on-christelijk ? En zijnde middelen waarmede wij ons doel trachten te bereiken, voor een Christen onaanvaardbaar? Verafgoden wij een systeem, omdat het huidige systeem mislukt, hetgeen onzerzijds herhaald el ijk is voorspeld? Weet men een beteren weg om uit de moeilijkheden te komen. Ja, zegt de Kroniekschrijver: hoogere heffing op de tarwe! Meer niet. Heeft deze schrijver daarvan wel eens een berekening opgezet en nagedacht wat de gevolgen van dezen maatregel zouden zijn? ! Wij durven beweren dat de C8.T.8.-leiding de oorzaak is van het feit, dat de boerenstand niet als uit één mond tot regeering en volk spreekt. Wij durven er voorts melding van te maken dat het de C8.T.8.-vertegenwoordigers zijn inde ingeslelde commissie van C.L.0., F.N.Z. en L. en M-, die verhinderden dat deze commissie tot een oplossing van het haar opgegeven vraagstuk kwam. Het is ook de C.8.T.8.-leiding die alles wat er thans geschiedt, tracht goed te praten, zelfs den veehouder tracht wijs te maken dat de verhoogde monopolieheffing van 50 cent niet door hem (den veehouder) betaald wordt! En wij verwonderen er ons alleen nog maar over, dat de leden dier organisatie alles nog slikken wat de leiding hun opdischt. De straf zal echter niet uitblijven. Boontje zal eenmaal zijn loontje komen halenl

Aanpassing door verlaging van de productiekosten inden landbouw. ii.* Eindelijk de „andere onkosten” besprekende, welke voornamelijk bestaan uit onderhoud en afschrijving, zien we ook hier een scherpe daling. De desolate toestand waarin vele gebouwen en werktuigen verkeeren, geven ons geen vrijmoedigheid om nog te hopen op de mogelijkheid van belangrijke verdere verlaging van dezen post, althans voorzoover de ondernemer daarop zelf invloed kan uitoefenen. Wij lieten achtereenvolgens de verschillende soorten der productiekosten de revue passeeren. Steeds deed zich daarbij het volgende verschijnsel voor: Indien het den ondernemer mogelijk is om door gebruik vaneen kleiner aantal eenheden van elk der productiefactoren de productiekosten te verlagen, is dit geschied. Ondanks de aanwending van minder betaalde arbeidskrachten en ondanks het gebruik van geringere hoeveelheden meststoffen en veevoeder is niettemin tusschen de jaren 1929 en 1934 de productie van rundvee en melk (en dat is practisch alles wat wordt afgeleverd) nog toegenomen. Uit deze belde feiten mogen wij afleiden, dat in het betreffende landbouwgebied krachtig werd gerationaliseerd op alle punten waar dit uitvoerbaar was. Nu blijft nog over te behandelen de vraag, of een verdere verlaging der productiekosten mogelijk moet worden geacht. Op de arbeidsloonen zal weinig meer te bezuinigen zijn, althans zoolang het onredelijk wordt geacht om de landarbeiders, die voor uurloonen van veelal 21 of 22 cent gewoonlijk hard werken, een nog grootere achterstand te geven vergeleken bij andere arbeiders. Het is mogelijk, dat de omstandigheden dwingen tot nog verdere verlaging (waar niet is verliest zelfs de keizer zijn recht) maar sociaal is het niet verdedigbaar, dat, als een timmermansknecht hier en daar nog 60 cent verdient, de landarbeider die even goed zijn vak moet verstaan, nog verder in loon moet worden verlaagd. Ook is het niet mogelijk om in belangrijke mate, zonder daarmede het bedrijf te schaden, over te gaan tot ontslag van arbeidskrachten. Hoe dikwijls werken vrouw en schoolgaande kinderen niet mee in het bedrijf! Hoeveel boeren zijn er niet, die per dag 14 uren en langer hard werken! Een verlaging van beteekenis van de belangrijke post „arbeidsloonen” moet daarom onder de gegeven omstandigheden uitgesloten worden geacht. Ten aanzien van de factoren „meststoffen” en „veevoeder" stelden we reeds vast, dat, afgezien van. de verlaagde kostprijzen dezer producten, reeds een belangrijk verminderd gebruik optrad. Al zal hier en daar nog wel een grooter verbruik van deze producten plaats vinden, dan economisch verantwoord is, wij zijn er van overtuigd, dat niet kan wórden gezegd, dat thans in het algemeen meer kunstmest en krachtvoeder worden verbruikt, dan bij de tegenwoordige melkprijzen geoorloofd is. Men kan hiertegen aanvoeren, dat bij de beantwoording van deze vraag niet moet worden gezien naar de kunstmatig gevormde binnenlandsche melkprijzen, maar dat het geheel nationaaleconomisch moet worden gezien, dat dus ook rekening moet worden gehouden met de zuivelprijzen op de wereldmarkt (omdat wij zuivelproducten exporteeren naar de wereldmarkt, zoodat een hoeveelheid zuivel die meer of minder zou worden geproduceerd ons kwantum op de wereldmarkt met die hoeveelheid zou vergrooten of verkleinen) en dat bij deze prijzen het gebruik van ieder K.G. krachtvoer onverdedigbaar is. Maar wij stellen daar tegenover, dat de landbouw moet werken ineen binnenlandsch prijzen-milieu. dat de aan den landbouw verleende diensten en geleverde materialen moeten worden vergoed met in het binnenland geldende prijzen. En onder die omstandigheden is het zeer wel mogelijk, dat hoewel het gebruik van aangekocht veevoeder niet te verdedigen is als men de wereldmarktprijs van het met behulp daarvan bereide zuivelproduct in aanmerking neemt, niettemin, als de boer geen veevoeder zou gebruiken, zijn productiekosten per K.G. melk daardoor zouden worden verhoogd! Men kan niet verwachten dat een boer b.v. voor f2 arbeid zal laten verrichten, als hij hetzelfde effect kon bereiken met voor f 1 krachtvoer! Daarom nog eens; Men kan niet aannemen, dat verlaging der productiekosten mogelijk is dooreen kleiner gebruik van meststoffen en veevoeder. Op zichzelf geeft het eenvoudige feit, dat deze stoffen als ze gekocht zijn ook moeten worden betaald, al een, in dezen tijd niet te onderschatten garantie tegen té overvloedig gebruik. Met de bespreking van de vraag of het niet mogelijk is de pacht als onderdeel der productiekosten te verlagen, willen wij kort zijn. Dat het bij den huidlgen stand van zaken voor den individueelen boer onmogelijk is pachtverlagend op te treden is ieder Ingewijde bekend. De vraag hoe dit dan wèl zou kunnen, kan in dit verband niet worden besproken. Na datgene, wat we over de „rente van het bedrijfskapitaal” hebben gezegd in het voorafgaande behoeven we daarover hier niet verder uitte weiden. Als mogelijkheid voor verlaging der productiekosten kan aan dit punt geen beteekenis worden toegekend. In het voorafgaande meenen we te hebben aangetoond, dat het onder dein den lande heerschende omstandigheden niet mogelijk moet worden geacht de productiekosten in het door ons behandelde landbouwgebied door het drukken der verschillende productiefactoren dus( • Eerste gedeelte opgenomen in Landb. en Mij. van 19 September J.1.)

danig te veranderen, dat daardoor een positieverbetering van beteekenis kan worden verwacht. Verder wezen wij er op, dat sedert den aanvang van de crisis méér wordt geproduceerd per H.A., hoewel de productiekosten meer werden verlaagd dan op grond van het goedkooper worden der productiefactoren mocht worden verwacht. Bedrijfstechnisch moet deze verlaging der productiekosten als „rationalisatie” worden gezien, waarbij we ons niet uitspreken over de vraag hoe de zuivelmarkt op deze grootere productie reageerde. Men kan zich ook voorstellen, dat de productiekosten kunnen worden verlaagd door verhooging van de door ons behandelde productiefactoren, m.a.w. door verdere intensiveering. Moeten de daardoor bereide meerdere zuivelproducten evenwel op de wereldmarkt worden afgezet, dan kan voor dit meerdere als we rekenen met de cijfers van het vorige boekjaar geen hoogere prijs worden bedongen, dan omgerekend op de melk 1.75 ct. per K.G. Het zal daarom wel niet gewenscht zijn in deze richting te gaan, zelfs als we rekening houden met het feit dat „meerdere” melk zeer goedkoop te produceeren is. De productiekosten van melk bij de bestaande verhoudingen als geheel genomen moeten altijd nog worden begroot op ongeveer 5 ct. p. K.G. Eindelijk kan men zich indenken, dat de productiekosten kunnen worden verlaagd door het invoeren van „betere” bedrijfsmethoden, afgezien van alle extensiveering of intensiveering. Als zoodanig zijn b.v. te noemen: oordeelkundige bemesting, rationeele voeding, en nog sterker fokken inde richting van hoogere opbrengsten per koe, daarbij eventueel er naar strevende dat deze hooge opbrengsten zoo goedkoop mogelijk kunnen worden verkregen. Inderdaad is op dit gebied nog wel wat te bereiken. Maar men vergete daarbij niet, dat onze landbouw algemeen bekend staat als uitstekend ingericht, en allerminst als achterlijk! De eerste stappen op den weg naar een rationeeler Inrichting zijn heel wat gemakkelijker dan de laatste. Men wachte zich er dan ook terdege voor, te denken dat hierdoor een belangrijke vermindering kan komen inden achterstand tusschen de genoemde 5 cent (de tegenwoordige productiekosten) en PA cent (de „ongesteunde” melkprijs). In het voorgaande hebben we als onze meening verdedigd, dat een beduidende verlaging der productiekosten in het door ons als voorbeeld genoemde landbouwgebied niet mag worden verwacht van het drukken, noch van het opvoeren der verschillende productiefactoren en ook niet vaneen betere bedrijfsinrichting in het algemeen. M.a.w. onder de bestaande omstandigheden mag men niet verwachten, dat deze landbouw door inwendige wijzigingen in staat is, in belangrijke mate te komen tot lagere productiekosten. Nu is de omvangrijke uitwisseling van goederen en diensten tusschen de verschillende bevolkingsgroepen oorzaak van het feit, dat de productiekosten inden landbouw in hooge mate worden bepaald door de vergoeding welke die andere groepen voor hun goederen en diensten vragen. Een voorbeeld: Welke prijs moet de landbouw betalen voor zijn machines en voor de kleeding welke de gezinnen van boer en arbeider dragen? Het ligt voor de hand, dat in deze prijs b.v. is berekend het arbeidsloon van dein de betreffende industrieën werkzame arbeiders, zoodat ook deze mede bepalende zijn voor de productiekosten van de landbouwproducten, In dit verband zijn belangrijk de feiten dat de prijzen van veeteeltproducten (en dus van de diensten die de veehouder aan andere maatschappelijke groepen bewijst) 75 pet. bedragen van de jaren voor den oorlog, terwijl de kosten van levensonderhoud (de diensten die de geheele maatschappij verleent aan de gemiddelde Nederlander) minstens 125 pet. bedragen van de vooroorlogsche jaren. De hoogte van den prijs, waarvoor de eene maatschappelijke groep haar diensten aan de andere bewijst, wordt het beste weerspiegeld inden levensstandaard die zulk een groep dank zij het verleenen van deze diensten in staat is te voeren. Zoolang nu een landarbeider een uurloon heeft lager dan 25 cent en de ondernemer in het weidebedrijf nog minder verdient, meenen wij niet te mogen beweren, dat deze maatschappelijke groep haar diensten duurder laat honoreeren, dan de andere groepen. Indien men wil streven naar lagere kosten van levensonderhoud, zal men dan ook, om geen groote sociale onrechtvaardigheid te begaan, het daarheen moeten sturen, dat die groepen die voor hoogere prijzen hun diensten aan de maatschappij bewijzen, het eerste bijdragen inde verlaging van de kosten voor levensonderhoud, temeer daar zij onmogelijk de pretentie kunnen volhouden grootere economische diensten te bewijzen dan de voedselproducenten. Leeuwarden. Ir- P- STALLINGA. Nieuws uit de Af deeliugen. DEDEMSVAART. Onze afdeeling van den 0.8.8. hield een propaganda-avond voor het oprichten vaneen jeugdclub. De heer J. de Lange zette duidelijk het doel van zoodanige club uiteen, met het mooie resultaat, dat besloten werd hier een op te richten. Direct meldden zich 20 leden aan. Met ÜW hulp kan het aantal Ij abonné’s op Landbouw en Maatschappij worden vertienvoudigd. I Daarom: Aan de slag!

INGEZONDEN MEDEDEELING. CORN. HOEKSTRA Langeslraat 71 – Tel. 239 – WINSCHOTEN. Het grootst gesorteerd magazijn van Complete Woninginrichting VOOR lEDERS BEURS. LEVERING ONDER GARANTIE FRANCO HUIS L WIJNHOLDS – Emmen Fijne Dames- en Heeren-Maatkleeding Groote voorraad stoffen. Beleefd aanbevelend H.H. Landbouwers! Weet u wel dat wij nog steeds Touw in oud«rwetsche prima kwaliteiten leveren en dat wij met onze buitengewoon sterke en steeds zacht blijvende Halsbogen en Halsters groot succes hebben ? Neemt ook u eens proef. DE BOER’S TOUW-ZADELMAKERIJ Westerplantage * LEEUWARDEN ■ Tel. 4279 I MEUBELFABRIEK IR. VAN ZWEDEN pi Qarstestr. 3 b.d. Raad v. Arbeid, WINSCHOTEN. 8 Compl. Woninginrichting I INT Het betere werk! SB Prijzen voor elke beurs! JOffls. ME§IJM§ NIEUW-AMSTERDAM bij POSTKANTOOR HET ADRES VOOR Heerenconfectie en fijn Maatwerk. I Effectenkantoor I I Mr. B. A. GROENEVELD I i WINSCHOTEN – Torenstr. W – Tel, 400 | ij COUPONS – DEPOSITO 9 Gemeente- en Waterschapsobligatiën h Rek. Courant – Vreemd geld S Assurantiën SAFE-LOKETTEN in Brand- em inbraakvrije kluis. WESTERWOLDE en Omgeving!! 11 D. KLEIN Vlagtwedder Meubelhuis Uw adres voor Complete Meubileering TEL,. 45. Het beste adres voor Zwarte JVlarktjassen is sedert jaren: Maf*. „HET OOSTEN” HERMs. POLAK, HOOGEVEEN bij de Veemarkt. ———————■■■—! ii mii n ——— ’t Modehuis Nw. Ruinen – «I. SWEERS Jir. HEERENKLEEDING HAAR MAAT UW ADRES. I ! ■■ ———————— Dekstier. Dankbetuiging Ondergeteekende betuigt zijn tevredenheid aan De „Assumij” van 1896 Algemeene Paarden- en Veeverzekering Brandverzekering voor Landbouwbedrijven ’s-Gravenhage, Pieter Bothstr, 34-38 voor de correcte uitbetaling der schade betreffende zijn Dekstier. R. Muggen te Wapserveen. Vraagt ook Inlichtingen bij zijn Vertegenwoordiger A. Hofstee te Wapserveen. Inspecteur; iac. Kwint, Meppel. Adj. Insp. j. ter Haar jzn. Jr., De Wijk. Herfst 1935 Onze collectie Stoffen voor Heeren maatkleeding is compleet. Hedebis S. M. KRONE Torenstraat 37 ■ TeleL 307 Winschoten.