No. 16 Tweede Blad.

i &NDROUW EN MAATSCHAPPIJ.

8 Maart 1934.

AlgemeeneVergadering op 16 Februari. (Slot). In ons vorig nummer plaatsten wi} het uitvoerig jaarverslag van den secr. Thans geven, wlj een beknopt overzicht van de gehouden vergadering, die zich kenmerkte dooreen ©ensvezlnden geest en een ernstig streven naar krachtiger actie voor het herkrijgen vaneen welvarender platteland. . Naast het geheele hoofdbestuur en diekrmgbesturen waren er ook verschillende bestuurders van den Drentschen Boerenbond. In totaal waren ongeveer 800 personen aanwezig. De voorzitter, de heer A. van Bruggen sprak er in zijn welkomstwoord zijn spijt over uit dat de heer J. Smid verhinderd was aanwezig te zijn. De voorzitter besprak eerst den algemeenen toestand, die inmiddels verbeterde, zoodat de landbouw „dragebjk is geworden, d.w.z. echter, dat de boer nog steeds niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. De Landbouwboekhoudbureaux wijzen uit, dat net gemiddelde landbouwersgezin nog geen xlü heeft te verteren per week. ' Spr. citeerde uit ©en artikel van Dr. Molhuizen, waarin bewezen wordt in hoeverre de prijzen der voedingsmiddelen lager zijn dan voor de crisis, in weerwil van scheeve voorstellingen van verschillende zijden. De actie, tot uiting komend in economisch-statistische berichten, zal de boerenbonden paraat moeten vinden om wederom ineenstorting te verhoe- Jaarverslag en financieel verslag werden goedgekeurd. In het hoofdbestuur werden verkozen de heeren J. Buining te MidwoLde, R. Elema te Garsthuizen, terwijl de heer H. Kort Hzn. te Ter Apelkanaal werd herkozen. Het pachlvraagstuk. Aan de orde was vervolgens het Pachtrapport van den Drentschen Boerenbond, door het hoofdbestuur in principe goedgekeurd en inde afdeelingen behandeld. Het voorstel van de afdeeling Grijpskerk om dit rapport als de zaak der Boerenbonden weinig dienende, van de agenda at te voeren, werd na discussie verworpen. Van bestuurszijde was n.l. de meenmg kenbaar gemaakt, ten aanzien van dit punt, dat niet de hoofdzaak van de beweging uitmaakt, maar wel een voorname bijzaak, welke behandeling noodig maakt, juist in deze tijden. Het rapport werd dus verder besproken. De bezwaren betroffen de grootte der vergoedingen. Door de afdeeling Grijpskerk werd het continuatierecht aanbevolen, waartegen de neer De Lange aanvoerde, dat het continuatierecht het pachtwezen zou doen verdwijnen tot schade vooral van de pachters en uiteindelijk van den landbouw en bet algemeen belang. Na uitvoerige discussie werd geconcludeerd, dat dit pachtrapport dooreen commissie uit den Groninger Boerenbond voor Groningsche toestanden zal worden bestudeerd. De commissie zal bestaan uit de heeren S. Woldenng, J. ter Wisch, Ter Apel, F. Schreuder te Oude Pekela en H. Coolman te Leermens, De heer B. H. Meiborg rapporteerde namens eendoor Kring V ingestelde commissie over het Aardappelmaelvraagstuk. Spr. ging de lijdensgeschiedenis van den fabrieksaardappelbouw na; de inperking in 1933 tot 65 pet. van 1929 en voor 1934, officieel ook wederom 65 pet., maar met dit verschil dat de soepele toepassing achterwege zal blijven. De export van aardappelmeel is belangrijk gebleven, de invoer van concurreerende zetmeelen werd door invoerrechten beknot. Van den door de regeering uit de markt genomen meelvoorraad, werd een deel reeds concurreerend verkocht, wat geenszins een remedie mag heeten. De aardappel is de kurk, waarop de Veenkoloniën moeten drijven. Om verbetering te erlangen moet alles door alle organisaties worden gedaan. Menggebod, Een menggebod van 10 pet. aardappelmeel in het brood is de oplossing, die door vele invloedrijke personen werd onderstreept. Een oplossing beter dan de vlokkenfabricage; aan de regeering kost zij geen geld., De per HJL. verstrekte steun van 25 pet. wordt door de teeltbeperking duurdere, ! exploitatie zeer belangrijk verminderd. De vergadering besloot het bestuur te machtigen die actie via den Nationalen Bond onverflauwd voort te zetten. Dezelfde inleider sprak over den bietenbouw in 1933 voor de aandeelhouderscombinatie van de Friesch-Groningsche Beetwortelsuikerfabriek, welke achteraf een échec werd, omdat de opbrengst niet voor den Rijkssteun in aanmerking komt. Spr. releveerde de door de combinatie Louwes-Lindlenberge uitgeschreven circulaires, die z.i. mede tot oorzaak waren, dat talrijke verbouwers werden gedupeerd, totaal 292 H.A. of 9 millioen K.G., aan steun rond fIOO.OOO. „Waar is de garantie, waarover de combinatie in vorige jaren beschikte, gebleven V’” zoo werd gevraagd. „Bij degenen, die zo in vorige jaren hebben verbouwd” werd geantwoord. De commissie laakte het, dat de combinatie de garantie niet aan zich heeft -' gehouden. De combinatie zei toe den minister de zaak voor te leggen. De vergadering oordeelde dat voortgaandi onderzoek door het bestuur wellicht reden, van bestaan kan hebben, waartoe deze aangelegenheid werd gedemandoerd aan het IDag. Bestuur. Samenwerking, De heer W. J. te Velde te Kielwindeween sprak over de mate van samenwerking tusschen andere landbouworganisaties enden Gr. Boerenbond. Terwijl de leden aüerwege overwegend spontaan steun verleenden, bleef de leiding op samenkomsten, waar de heer J.. Smid sprak, al te vaak afzijdig- Bij onderwerpen als het aardappelmeelvraagstuk is dit extra te betreuren. Spr. wilde opwekken inde vergaderingen van ander© organisaties voortdurend op het nut en de noodzaak van innig contact te wijzen. De werking van de Crisis'Varkenswet en de Rundvee Centrale in Westerwolde werd uiteengezet door den heer J. ter Wisch te Ter Apel. Deze werking gaat Inde richting van uitbreiding van den akkerbouw, terwijl Westerwolde aangewezen is op slechts enkele akker-

2e jaargang.

bouwproducten, rogge en aardappels, welke laatste ook ingekrompen zijn. Spr. pleitte voor het zooveel mogelijk intact houden van den veestapel in Westerwolde, zoo noodig ten koste van de groote akkerbouw-bedrijven waai men buitendien nog voldoende bestaansmogelijkheid overhoudt. De beperking van den veestapel. Inde gegeven omstandigheden zal dit noodzaak zijn en volkomen inde lijn van wat door Landbouw en Maatschappij wordt gepropageerd. ....... De vergadering was van oordeel oat dij de inperking van den veestapel rekening gehouden dient te worden met de historie van de betrokken streek. Van verschillende zijden werden nog open aanmerkingen gemaakt speciaal over de Groninger Varkens Centrale. Tot slot sprak de heer R. van Hateren over de betoeterds van ©en grooten Landdag. De regeering zside hij, is te vergelijken met een slechten weider, die zijn koeien zoolang in hetzelfde stuk land houdt tot ze beginnen te loeien. Dan eerst wordt er verandering aangebracht. Daarom zal het jammer genoeg noodig zijn nu van alle kanten getracht wordt den boerenstand weer een duw te geven, een groote samenkomst te houden, waarvan het effect tot Den Haag doordringt. , De vergadering betuigde haar instemming. Er werd ten dien opzichte het hoofdbestuur uiterste diligentie opgedragen. De Bond van Landpachters en Hypotheekboeren en de Boerenbonden, i) De heer Van Houten heeft op de 9 Januari j.l. te Groningen gehouden vergadering van Landpachters en Hypotheekboeren het een en ander gezegd van de Boerenbonden en er inzonderheid ons een verwijt van gemaakt, dat wij ineen ons door hem aangeboden ingezonden stuk (zie L. en M. van 14 Dec.) een gedeelte hebben geschrapt. Wij merkten daarbij toen echter reeds op, dat het geschrapte bestond uit lange passages uiteen tweetal door den heer Van Houten inde Tweede Kamer gehouden redevoeringen, welke wij, om onze lezers niet op een dwaalspoor te brengen, niet konden opnemen zonder tegelijk uitvoerig ons standpunt daartegenover te plaatsen. Wij willen dit thans doen met betrekking tot de door ons achterwege gelaten passage uit de redevoering van den heer Van Houten ter vergadering van de Tweede Kamer van 7 Nov. 1933, welke passage hieronder volgt; „Handhaving der vrije concurrentie is funest. Sterk komt dit vooral ook tot uiting op het gebied van den landbouw. De vooral voor de groote gezinnen en de armsten des volks zoo zwaar drukkende heffingen ten behoeve van den steun aan den landbouw, komen door het ontbreken van een Pachtwet, die van de opbrengst eerst den werker (boer en arbeider) ©en redelijke belooning van zijn arbeid waarborgt en pas dan den bezitter kans geeft op rente van zijn kapitaal (land), voor verreweg het grootste deel bij den grondbezitter terecht. Waar, menschelijkerwijs gesproken, de vraag naar land steeds zeer ver het aanbod zal overtreffen, blijkt zonder Pachtwet de positie van pachter en landarbeider steeds zwak. Thans is dit nog zooveel erger, nu de pachter niet alleen het grootste deel van da opbrengst van zijn bedrijf inden zak van den landheer ziet vloeien, maar ook als trechter dient, waardoor de aan de armsten opgelegde lasten inden buidel van den grondbezitter terechtkomen. Welk een verbittering het uitblijven van een Pachtwet wekt ten plattelande, een Pachtwet, die aan dit sociaal onrecht een eind maakt, en aan den pachter een redelijk bestaan en aan den landarbeider behoorlijk beloonden arbeid verschaft, is moeilijk in woorden te brengen. Eveneens wordt verbittering gewekt, doordat de regeling van het inde Troonrede aangekondigde executierecht nog steeds uitblijft. De hypotheekgevers hebben dus alle gelegenheid om voor de bui binnen te zijn! Het aantal overdrachten van het eigendomsrecht van onroerende goederen van den boer op den hypotbeekgever, publiek, maar vooral ondershands, is reeds bedroevend groot. Een goede Pachtwet; een executieverbod, dat belet, dat de boer van zijn bedrijf gescheiden wordt en wettelijke verlaging der hypotheekrente, beteekent voor het platteland: een, zij het sober bestaan voor den boer; een redelijk loon voor den landarbeider; zeer belangrijke inkrimping van de werkloosheid ten plattelande, betaling van de rekeningen voor de leveranciers van veevoer en kunstmest en meerarbeid voor den vakman. Zeer veel behoeften, wier vervulling de laatste jaren onmogelijk was wegens geldgebrek, zullen dan weer bevredigd worden, wat industrie en handel ten goede komt. Stellig zullen dan een deel der eigenaren in moeite komen, maar hulp voor hen stelt de Regeering voor veel geringer moeilijkheden, dan onderhoud van het heele platteland, waaraan we ongeveer toe zij n. Mijnheer de Voorzitter! Gaarne zou ik van de Regeering vernemen, wanneer wij de indiening vaneen ontwerp-Pachtwet mogen tegemoet zien. Ten tweede, of de Regeering bereid is zeer spoedig met een voorstel tot regeling van het executierecht te komen. Wat daaromtrent inde Memorie van Antwoord wordt medegedeeld, is onbevredigend. Inde derde plaats zou ik gaarne vernemen, of de Regeering bereid is een wettelijke verlaging van de hypotheekrente te overwegen. Deze drie zaken zijn voor het platteland van overwegende beteekenis en ze zijn zeer urgent”. Tot zoover de heer Van Houten, in wiens rede wij ©en zin, waarop wij inzonderheid de aandacht willen vestigen, hebben gespatieerd. In dezen zin is samengevat de gedachte, die door het geheele betoog van den heer Van Houten loopt en welke wij met-kracht meenen

t© moeten bestrijden. Deze door ons bestreden gedachte komt op het volgende neer. Hij, die zijn leven lang heeft gezwoegd en gespaard en het zoodoende tot het bezit van grond of vaneen op hypotheek gezet kapitaaltje heeft gebracht, mag daarvan alleen de vruchten plukken, als anderen het niet noodig hebben. Als er gebrek moet worden geleden of onderstand gevraagd, dan moet dit niet inde I---sle plaats treffen hen, die niets bezitten, hebben recht op hetgeen anderen opgemrd hebben. En als er voor de spaarders ;ts ©verblijft, moeten zij maar gebrek lijn of onderstand vragen. Tegenover deze gedachte nu stellen de Boeibonden de hunne. Deze komt hierop neer, t, teneinde de ellende de wereld uitte heln, ieder mensoh door arbeid en spaarzaamid tot welvaart en tot bezit moet trachten te men. De overheid moet daarin zooveel molijk steunen en in elk geval zich onthouden etten te maken, die den een zijn bezit ontman en hem daardoor in nood brengen, n den nood van den ander te lenigen. Wie over het sociale vraagstuk ook maar er oppervlakkig heeft nagedacht, zal moeten kennen, dat het door de Boerenbonden inmomen standpunt het eenige juiste is. De ©passing der in het betoog van den heer an Houten liggende gedachte zal de maatïhappij tot één groot armhuis maken. Wie ,ch zal zich onder zijn systeem nog moeite even en onthouding opleggen om tot bezit ! komen? , , _ Men zal nu ook het standpunt, dat de Boeenbonden innemen inzake het continuatierecht n het hypotbeekvraagstuk begrijpen. Zij willen alles doen wat mogelijk is, om misstanden izake de pachtverhoudingen en de nooden der ypotheekboeren te verhelpen. Zij willen dit chter niet doen door de menschen, die op iun ouden dag van pacht en hypotheekrente aoefen leven, het hunne te ontnemen en ien naar het armbestuur te zenden. Noodig is dit ook niet, mits men de zaak naar wil zien, zooals zij is. Als men de stelelijke consumenten maar prijzen laat betaen, die in overeenstemming zijn met de pnj!©n, die de landbouwende bevolking betaalt foor de stedelijke en industrieel© producten ;n diensten, is de zaak in orde. Dan kunnen pachter en hypotheekboer aan redelijke verplichtingen voldoen en men behoeft kleine verpachters en spaarders niet naar het armbestuur te verwijzen. De steun aan den landbouw moet betaalici worden door hen, die van de lage prijzen den producten de voordeelen hebben, d.z. de consumenten. Dat ondanks de lage prijzen, die de boeren ontvangen, de consumenten toch betrekfcelijk hooge prijzen betalen, is niet de schuld der boeren. , De consumenten, te laten betalen vindt bij den heer Van Houten echter bezwaar. En hij wijst er vooral op, dat ook de armen de hoogere prijzen moeten betalen. Merkwaardig is echter, dat hij de armen in bescherming neemt tegen de boeren, die met den steun nauwelijks 80 pet. van den vooroorlogschen prijs voor hun producten ontvangen en niet tegen hen, die ook de armen nog altijd tot 200 pet. voor bun producten en diensten laten betalen. Wij vinden het allerminst aangenaam, den heer Van Houten te bestrijden en zouden liever met hem samengaan. Dit is echter onmogelijk, zoolang de heer Van Houten de dupe is van een democratie, die zich Laat beheerschendoor stedelijke en industrieel© inzichten en belangen. En in dit verband moeten wij nog ©ven terugkomen op het stemmen door den heer Van Houten tegen de korting op de Indische pensioenen. Hij heeft dit in ©en van zijn later gehouden redevoeringen wij rneenen die te Groningen verdedigd met het argument, dat hij zich had laten leiden door de belangen der kleine pensioentrekkrs. Dit geeft ons aanleiding tot het maken vaneen drietal opmerkingen. Iu de eerste plaats deze, dat de kleine pensioenen geheel en die tot naar wij meenen f2200, gedeeltelijk buiten de korting vallen. Inde tweede plaats, dat alle gepensionneerden belangrijk meer ontvangen dan in 1913 en daar slechts gedeeltelijk voor hebben betaald. En verder, dat, geheel afgezien daarvan, de heer Van Houten zeer inconsequent is in het nadeel der kleine bezitters, op wie, evenals alle democraten, hij het vooral voorzien heeft. Om de kleine gepensionneerden te sparen, neemt hij er genoegen mede, dat de hooge pensdoenen van f 10.000 a f 12.000 per jaar worden gehandhaafd. Eu om voor de armen de levensmiddelen goedkoop te houden, wil hij ook hen, die het, zooals bovengenoemde hoog gepensionneerde ambtenaren, zeer goed betalen kunnen, ten koste van den boerenstand goedkoop laten eten. Ten aanzien van de kleine bezitters neemt hij echter een geheel andere houding aan. Om de rjike grond- en hypotheekbezitters te kunnen treffen, offert hij de kleine grond- en hypotheekbezitters meedoogenloos op. Voorts nog iets. Het is namelijk zeer de vraag, of uiteindelijk de pachters en hypotheekboeren door het systeem-Van Houten zullen worden geholpen. Wij althans ontkennen zulks. Het continuatierecht zal hun, die op het oogenblik van het in werking treden hun grond verpacht hebben, een deel van hun bezitsrecht ontnemen, om het te geven aan den pachter. Als deze echter om de een ot andere reden de boerderij moet verlaten, zal hij waarschijnlijk geen andere kunnen pachten. En ook de kinderen van de tegenwoordige pachters kunnen zich wel uit het hoofd zetten, later pachter te worden. En wel om de eenvoudige reden, dat het continuatierecht het pachtwezen zal doen verdwijnen. Niemand zal grond, di© niet verpacht is of uit de pacht komt, weèr gaan verpachten, als hij daardoor een deel van zijn bezitsrecht aan den pachter afstaat. Als de Boerenbonden het continuatierecht bestrijden, dan beschermen zij daarmede de pachters tegen henzelf. En wat de hypotheekboeren betreft, kunnen verbod van executies, dat toch altijd maar lijdelijk kan zijn, en verlaging van rente, waaromtrent wij ons moeilijk een voorstelling kunnen maken, den hypotheekboer niet brengen, waar het voor hem toch vooral om gaat. Namelijk het herstel der grondwaarde, waardoor hij zijn vermogen terug krijgt en daarmede ook het inkomen, waarvan hij op zijn ouden dag moet leven. DM laatste is alleen te bereiken door het op een redelijk peil brengen van de prijzen der producten. Daar-

om stellen de Boerenbonden dit dan ook in het centrum van hun streven en zoolang dit niet is bereikt, kan men door tijdelijke maatregelen ongemotiveerd afslachten tegengaan. Ten slotte willen wij er nog op wijzen, dat pachters en hypotheekboeren belang hebben bij meer constante prijzen der landbouwproducten, waardoor het risico, dat zij bij het pachten en koopen op zich moeten nemen, wordt dragelijk gemaakt. Op deze meer constante prijzen sturen wij aan. En die prijzen moeten zoo hoog zijn, dat de intensieve exploitatie van den bodem rendeert, opdat daarbij zooveel mogelijk boeren, arbeiders en neringdoenden, ©en bestaan kunnen vinden. Naar men ziet, gaande Boerenbonden heel wat dieper op de vraagstukken in dan de Bond van Landpachters en Hypotheekboeren. Met dit al hopen wij, dat beide bewegingen nog eens in dezelfde richting mogen kunnen werken. Er is niets, wat den boerenstand meer kwaad doet dan verdeeldheid. Eenheid kan echter niet worden verkregen door beginselen van hooge waarde op te offeren. 1) Dit artikel heeft wegens gebrek aan ruimte Vreeds een paar keer moeten overstaan. ' Sm. De Duitsche erfhoevewet. Onder de talrijke wetten, die de nationaalsocialistische Regeering in Duitschland tijdens I haar bewind heeft uitgevaardigd, zullen er slechts weinige zijn, die scherper aan critiek I onderworpen en in het algemeen ook minder I goed begrepen zijn dan de nieuwe erfhoeve-1 wet (Erbhofgesetz) van 15 Mei 1933. I Door deze wet is namelijk het oud-Ger-1 maansche recht, dat uitgaat van het principe, I dat de boer slechts één kind heeft, dat de 1 hoeve kan erven, weer in eere hersteld. Indienj dus een boer meerdere kinderen heeft, kanl slechts één hunner, als regel de oudste zoon, I de boerderij erven. Ook kan de vader een I ander kind als erfgenaam (Anerbe) aanwijzen. J Deze erfgenaam erft de geheele boerderij enj als er verder geen bezittingen zijn, blijft er I voor de andere kinderen niets te deelen over. I Indien de overleden eigenaar van de boerderij I geen zoons nalaat, komt eerst eender klein-1 zoons als erfgenaam in aanmerking en indien I er geen kleinzoons zijn, eender broers of een 1 mannelijke nakomeling van dezen. Pas wanneer 1 ook die niet bestaat, kan de boerderij worden nagelaten aan eender dochters, de moeder, I de zuster of de grootouders van den erflater. I Zijn tot in dezen familiegraad geen bloed-1 verwanten aanwezig, dan vervalt hiermede de I wettelijke erfopvolging en kan de erflater I iemand buiten het familieverband als erfgenaam aanwijzen. , De vele critiek op deze wet geldt vooral de eenzijdige bevoorrechting van den uitverkoren erfgenaam of m.a.w. het onrecht, dat den overigen kinderen wordt aangedaan, die practisdh in vele gevallen na het overlijden van hun I ouders als het ware op straat zouden komen te staan. Wij willen deze bezwaren niet geheel en al wegredeneeren, want ook ons is het I niet geheel duidelijk, hoe men hier inde toekomst aan het gevaar van groote ontevreden-1 heidin het familieleven der boeren wil ontkomen, Aan den anderen kant heerscht omtrent j het lot van de niet als erfgenaam uitverkoren kinderen echter nog heel veel misverstand. Zoo wordt veelal uit het oog verloren, dat deze kinderen het recht hebben zoolang op de boerderij te blijven, tot zij op eigen beenen 1 kunnen staan. Komen zij later in moeilijkheden, dan kunnen zij ten allen tijde hun toevlucht I tot het ouderlijk bedrijf nemen en is degene, die dit beheert, ook verplicht hen op te nemen. Verder is voorgeschreven, dat de eigenaar van het bedrijf deze kinderen tijdens zijn leven 1 een met de draagkracht van het bedrijf overeenkomende opleiding moet geven. Sterft dezel eigenaar vóór die opleiding is voltooid, dan I moet degene, die het bedrijf erft, voor de verdere opleiding zorgen. Men wil nu het boeren-1 bedrijf door middel van de prijspolitiek in het J algemeen zoo rendabel maken, dat de ouders I hunne kinderen ook werkelijk een behoorlijke 1 opleiding kunnen geven. De verschillende an-1 dere wetten, die het laatste jaar op het ge-1 bied van den landbouw zijn uitgevaardigd, diie-| nen alle ditzelfde doel. Indien dit zoo is zoo 1 hoor ik menigeen zeggen krijgt men op denl duur toch weer een scheeven toestand, wantj zoo redeneert men als er dan zooveel j wordt verdiend, dat een hoer met b.v. 7 kin-J deren deze allen een goede opleiding kan geven, zal een andere boer, die geen kinderen 1 heeft, zich gemakkelijk kunnen verrijken, ter-J wijl dit toch immers niet de bedoeling van de nieuwe Duitsche Regeering is. Deze redenee-J ring zou juist zijn, als eenerzijds niet het stre-1 ven voorzat om de andere kinderen ook zoo-j veel mogelijk door het beschikbaar stellen j van kleine boerderijen op het land te houden 1 en bet aan den anderen kant niet de bedoeling I van de Regeering was om ook de arbeiders zooveel mogelijk behoorlijke loonen te laten 1 verdienen. 1 In het eerstgenoemde streven ligt dus de j bedoeling opgesloten om de kinderen zooveel 1 mogelijk tot boer op het eigen bedrijf op te I leiden. Zoodoende behoeft die opleiding met duur te zijn, daar de kinderen al heel gauw in I staat zijn wat mee te verdienen. De boer, die geen kinderen heeft iets 1 wat men in verband met het bevo.kingsvraag-1 stuk inde toekomst liever niet ziet is op 1 vreemde werkkrachten aangewezen, die zoo-1 als gezegd een behoorlijk loon zullen moeten I verdienen, zoodat hier van ©en bijzondere ver-1 rijking geen sprake zal zijn. | Natuurlijk is alles nog nieuw en zal men pas inde toekomst kunnen beoordeelen, in j hoeverre de Duitsche Regeering hier den pusten weg heeft ingeslagen. Wat ons sympathiek is aan deze wet, is de hoofdgedachte, waaraan zij ten grondslag ligt, nJ. dat de landbouw,, de steunpilaar van het geheele bedrijfsleven, nooit meer aan het gevaar vaneen ondergang mag worden blootgesteld. Zoo is deze we , die het Duitsche volk weer voor goed aan den Duitschen bodem wil verankeren, te beschouwen als de basis, waarop alle andere agraarwetten zijn opgebouwd. Wij kregen dezer dagen toevallig een artikel uiteen communistisch landbouwblaadje onder oogen, waarin de schrijver het deed

I voorkomen, alsof men met deze wet niets | anders beoogt dan den grootgrondbezitter te beschermen en den kleinen boer en arbeider voor niets te laten werken. Met het bovenstaande is deze bewering reeds voor een deel weerlegd. Men wil den landarbeider inde toekomst zooveel mogelijk tegemoet komen en hem voor zijn meestal zwaar werk behoorlijk beloonen. Bovendien wordt ook hij door de tegenwoordige Regeering inde gelegenheid gesteld om zich door vlijt en spaarzaamheid op den duur een eigen bedrijfje te verwerven Reeds thans worden voor dit doel kolonisatiebedrijfjes onder billijke voorwaarden beschikbaar gesteld. Zoodra een arbeider een bedrag van b.v. 2000 mark heeft gespaard kan hij bij de noodige geschiktheid zelfstandig boer worden op een bedrijfje van 20.000 Mk. Hieruit valt dus duidelijk het streven af te leiden om inde toekomst zooveel mogelijk kleine boerderijen te stichten. De wet spreekt hier van bedrijven, die groot genoeg zijn, dat er een boerengezin zonder vreemd personeel een bestaan op kan vinden. Voor kleinere boerderijen, alsmede voor heeie groote bedrijven (boven 125 H.A.) geldt de erfhoevewet niet. In dit verband zij er terloops op gewezen, dat alleen de eigenaar van een erfboeve zich in bet vervolg boer mag noemen en dat deze het recht heeft den naam van zijn hoeve aan zijn familienaam toe te voegen. Beheerders van boerderijen, welker grootte niet binnen deze grenzen valt, moeten zich met een (volgens de tegenwoordige Duitsche begrippen) minderwaardiger naam Landwirt fevree stellen. Dat men gebroken heeft met de eenzijdige bevoorrechting van de grootgrondbezitters blijkt voorts ook uit de bepalingen der schuMdelgingswet, die in geen enkel opzicht den met hypotheken belasten grootgrondbezitter in bescherming neemt, hetgeen wel het geval is met de overige landbouwbedrijven, die tot op 60 pet. van de waarde vrij van schulden worden gemaakt. Zoo zien wij dus, dat deze wet wel in het bijzonder op de belangen van de kleine boeren en arbeiders is afgestemd. Dit ligt trouwens ook geheel en al inde lijn van de bedfijfspolitiek, die men zich in het tegenwoordige Duitschland in het algemeen heeft gedacht. De nieuwe Regeering kent geen grooter gevaar dan met betrekking tot de voorziening van levensmiddelen in sterke mate afhankelijk van het buitenland te zijn. Dit hebben de oorlogsjaren van 1914 tot 1918 maar al te duidelijk bewezen. Verder heeft men ernstige aandacht aan het bevolkingsvraagstuk gewijd en daarbij de ontdekking gedaan, dat de geweldige industrialiseering der laatste jaren zich zeer sterk ten nadeele van den bevolkingsaanwas heeft uitgewerkt. Alleen op het platteland viel den iaatsten tijd nog eenigen vooruitgang in dit opzicht te bespeuren, doch deze was niet groot genoeg om het Duitsche volk in zijn tegenwoordigen omvang te handhaven. Daarom luidt het parool', terug naar het land! En daarom vooral ook het streven naar zooveel mogelijk kleine, gezonde boerenbedrijven. Adolf Hitler heeft in het begin van zijn Rijksfcanselierschap gezegd, dat Duitschland een boerenrijk zal zijn of anders ten onder moet gaan. De maatregelen, die hij sindsdien voor den landbouw heeft getroffen, toonen voldoende aan, dat hij het met deze uitspraak ernstig heeft gemeend. Wij zijn het lang niet in elk opzicht met hem eens en wij durven ook niet beweren, dat zijn erfhoevewet voor den Nederlandschen landbouw gunstig zou zijn (de omstandigheden hier zijn anders dan in Duitsch-Land), doch wel benijden wijden Duitschen boer om de wijze, waarop men hem voor den wissen ondergang heeft gered en met hem de overige Duitsche bedrijfsgenooten, die ais de landbouw ware vernietigd – met dezen waren meegesleurd naar het eeuwige moeras, Z. Uit het dagboek vaneen taxateur. v- Begin November. Wat ik steeds vreesde, en hoe dichter wij bij November kwamen, hoe grooter die vrees bij mij werd, werd maar al te duidelijk bewaarheid. „Niet tevergeefs wordt November slachtmaand geheeten”, dacht ik, wanneer de post mij dagelijks eenige brieven bracht van m bet nauw gedreven hypotheeknemers. Hun laatste stroohaim tegenover de hypotheekbank was mijn „goed woordje”. Deze ongelukkigen, die het schrikbeeld alle dagen voor oogen hadden, onverwachts van huis en have beroofd te worden, schatten in hun wanhoop mijn invloed vele malen hooger dan hij werkelijk was. Wel werd door directie en inspecteurs rekenschap gehouden met mijn adviezen, doch doorslaggevend waren ze niet. Toch kon ik nooit nalaten, waar ik nog hoop zag, de bank tot kalmte en uitstel te manen, voornamelijk in dezen ellendigen tijd. Brief op brief ging nu dan ook van mijn band naar de bank, waarop ik geregeld vaag bescheid terug ontving. Tot opeens het bericht van de bank kwam, om die en die dag aan het kantoor te komen en overleg met de directie te plegen. Met genoegen nam ik hun voorstel aan, want ik zag veel meer nut in mondelinge dan schriftelijke uiteenzetting. ’t Was een triestige, koude regendag en kit en verkleumd trad ik de vestibule van het magnifieke kantoorgebouw binnen. Een bediende vroeg me een oogenblik geduld te hebben om mij aan te dienen bij den directeur, üp staanden voet werd ik, na zijn terugkeer, toegelaten bij de directie. In het luxueus kantoorvertrek, dat behaaglijk verwarmd was, zaten de beide directeuren, de hoofdinspecteur en Grommers ais inspecteur in mijn rayon. „Dat wordt warm pleiten,” dacht ik bij mij zelf en ik kreeg een gevoel als een verdediger van een beklaagde voor het gerecht. Niet te vergeefs zaten Grommers en de hoofdinspecteur er bij om zeker op mijn woorden te letten, waarin gewoonlijk meer menschelijke, zakelijke beschouwingen den boventoon voeren. Na enkele algemeenheden kwamen wijl heel spoedig terecht op het terrein waarik zijn moest. Eerst gingen wi] de groote iijn langs, waarbij wij allen gelijk d®cht“?. . ® toekomst, maar toen kwam al spoedig het verschil in standpunt tusschen Grommers en mij aan het licht. Terwijl eender directeuren