digheden niet te ongunstig zijn , zich op den duur daarop een bestaan maken, zelfs, als het slechts 1 Ha. groot is, ten minste daarop zijn hoofdbestaan vinden. Als hij er een put maakt, kan hij groenten telen, welke steeds inde stad verkocht kunnen worden Hij kan er zich een hofje planten , en ook de daarvan verkregen boomvruchten, kokosnoten, manga’s, mispels, guaves, lemoentjes, etc. zijn evenzeer te allen tijde in de stad verkoopbaar. Vooral als zijn stuk 2 Ha. groot is, blijft er altijd nog een aanzienlijke oppervlakte over voor den maïsbouw. Op de verderaf gelegen grondjes, en dit geldt volstrekt voor die der westelijke helft, is dit echter onmogelijk. Yersche groenten over dien grooten afstand te vervoeren, gaat niet. Met vele boomvruchten zoude het mogelijk zijn, maar het duurt eenige jaren, voor men die kan telen, en zooveel energie, nl. om jaren achtereen voor niets te arbeiden, ook al kan hij zich zijn brood verdienen door tevens op eene plantage te werken, mag men slechts vaneen heel enkelen neger verwachten. Ze zijn er, maar zeer weinig. Men zegt wel, dat inde meer afgelegen streken huurgronden van eenige, zelfs tot 8 hectaren groot behoorden te worden uitgegeven, maar ik geloof niet, dat de toestand hierdoor iets beter zoude worden. Twee hectaren zal wel het allermeeste wezen, wat één neger met maïs kan beplanten, en daartoe zal hij in ’t begin zelfs reeds hulp noodig hebben, als hij ten minste van de gunstige weersgesteldheid gebruik zal maken, en doet hij dit niet, dan is het toch niets gedaan. Te beweren, dat hij het niet in kuituur gebrachte gedeelte voor geitenweide kan gebruiken, is eene dwaasheid. De geiten laat hij toch vrij rondloopen. Het uitgeven van huurgronden op grooten afstand der stad komt mij voor het tegenwoordige in 't algemeen een verkeerde maatregel voor en inde meeste gevallen niets anders dan eene permissie, hoewel natuurlijk niet als zoodanig bedoeld, om te stelen. Degeen, die van zijn grondje gebruik maakt om er te wonen, houdt eenige geiten en schapen, en als hij dan een geit of schaap van zijn buurman, den plantage-eigenaar, steelt, is hem dit niet te bewijzen, als hij niet op de daad wordt betrapt. Als hij alleen ooien houdt, komt licht een vreemde ram of bok bij hem aanloopen, om de dames ’t hof te maken, en voor het verdonkeremanen zorgt hij dan wel. Houdt de plantage-eigenaar kalkoenen, kippen, eenden, hij zal ook trachten een paar van zulke dieren te krijgen. Hoe? Daarover zal hij, al hongerende, nadenken, tot hij gekomen is, waar hij wilde wezen. Waarschijnlijk zal hij wel beginnen met diefstal. Maar is hij eenmaal in ’t bezit van de verlangde dieren, dan kan hij gerust een gestolen kalkoen, kip of eend gaan verkoopen, want hij houdt die dieren immers zelf. Buitendien zijn daar evenals hier te lande gelegenheden, waar men gestolen waar opkoopt. Men kent die winkels, waar negers gestolen geitenhuiden, divi divi, etc. steeds kwijt kunnen raken. Dat zoo de toestand is, bleek mij uit gesprekken met verschillende personen, onder wie belanghebbenden en niet-belanghebbenden, zooals maréchaussées. De klachten en beschuldigingen zijn zoo algemeen, dat men de gegrondheid er van moeielijk kan betwijfelen en de woest liggende huurgronden zijn er gedeeltelijk het bewijs voor. Men behoeft daarom de negers nog niet voor een hoop verfoeielijke schurken en alle plantageeigenaars voor strikt eerlijke lieden te houden. In beide richtingen zoude men dan zeker overdrijven, en het zal later blijken, dat er zeer veel redenen ter verontschuldiging bestaan. Inde oostelijke helft vormen de particuliere landerijen een onafgebro-
467