41e JAARGANG - OCT. 1928-OCT. 1929
No» 2099
DONDERDAG 27 DECEMBER 1928
Onder redactie van het Comité ter verspreiding der beginselen van de Confessioneele Vereeniging
Dr» J» Ch» KROMSIGT te Rinsumageest (Eindredacteur); Ds» H» BAKKER te Amsterdam; Ds» J» W» GROOT ENZERINK te Leiden; Prof» Dr» Th» L» HAITJEMA te Groningen; Dr» P» J» KROMSIGT te Amsterdam; Ds» C» A» LINGBEEK te 's-Gravenhage j Dr» H» SCHOKKING
te 's-Gravenhage; Ds» A» B» TE WINKEL te 's-Gravenhage.
Dit blad verschijnt wekelijks. Alles wat de redactie aangaat en boeken ter recensie zende men aan Dr. J. Ch. KROMSIGT, Rinsumageest (Pr.). Vragen voor de Vragenbus uitsluitend aan Ds. C. A. LINGBEEK, Sport'aan 95, 's-Gravenhage; Kerknieuws-berichten aan H. VEENMAN & ZONEN te Wagenlngen. Voor advert. en alles wat de administratie betreft wende men zioh tot de Uitgevers.
UITG.i FA. H. VEENMAN & ZONEN
WAGENINGEN POSTREKENING 12940 TELEFOON 184
Prijs 15.—,buitenl. en kol. f 6.—p.jaar. Atzoalsrlljkenummers 10 ets Prijs der advertentiën: Van 1—10 regels I 2.—, elke regel meer 20 cents. Boekannonces 10 cents per regel. Bewijsnummers è 10 cents. Abonnementen worden bij ieder nummer aangenomen, doch kunnen alléén eindigen bij het einde van den jaargang, September van ieder Jaar»
INHOUD: De Zon der gerechtigheid. — Poging tot beter verstaan. — Buitenland. — De rijzende kerk. — Vragenbus. -— Ingezonden. — Confessioneele Vereeniging. — Gouden appelen op zilveren schalen. — Leestafel. — Kerknieuws. — Advertentiën.
DE ZON DER GERECHTIGHEID.
(Bij de wisseling des jaars).
,,Ulieden daarentegen die mijnen naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan, en daar zal genezing zijn ander zijne vleugelen."
Maleachi 4 : 2a.
Een jaar is wederom bijna ten einde gespoed. Nog enkele dagen en 1928 zal ook weder tot het verleden behooren. De donkere dagen vóór Kerstmis, die wederzij n voorbij gegaan, herinnerden er ons reeds met nadruk aan, dat ook de December-maand welhaast zou zijn verstreken en zou zijn weggezonken in de eindelooze zee van het verleden. Ligt er in dat rusteloos voortsnellen der jaren, die ons in hun snelle loopbaan meevoeren, iets weemoedigs, iets
dat ons, bij het stilstaan op den weg, onwillekeurig doet denken aan lang vervlogen dagen, wat spreidt het pas gevierde Kerstfeest, dat van licht en leven getuigt, en dat ons telkens weer verzekert, dat de heerlijkheid Gods in Christus over Israël en de volken is opgegaan, dan een lieflijk en vertroostend licht op ons levenspad. Is het wonder, dat de grijze Simeon aan den eindpaal van zijn leven gekomen, met het kindeke Jezus op zijne armen, in blijde geloofsverrukking uitriep: „Nu laat Gij, Heere, Uw dienstknecht gaan in vrede, naar Uw Woord; want mijne oogen hebben uwe zaligheid gezien?" Het is zeker dan ook niet ongepast, om bij de wisseling des jaars, met een terugblik op het Kerstfeest, nog eens nadrukkelijk de aandacht te vestigen op den te Bethlehem geboren Zaligmaker, op den Immanuël, door Maleachi, de laatste Profeet des Ouden Verbonds, genoemd: ,,de Zon der gerechtigheid".
Had reeds een Jesaja vroeger, bij Geestes licht, uitgeroepen: „Het volk, dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien; degenen, die wonen in het land van de schaduw des doods, over dezelve zal een licht schijnen," en daarmede aangewezen, dat zij, die te midden van de duisternis der zonde verkeeren en den nacht des doods tegemoet reizen, een heerlijk licht zouden zien verrijzen in den lang verwachten Messias, ook Maleachi kondigt, in de woorden hierboven geplaatst, een nieuwen dag aan.
Was gedurende zoovele eeuwen reeds met heilbegeerig verlangen naar de komst Vfin den Heilaanbrenger uitgezien, door ïsraëls vromen, eerlang zouden de beloften Gods vervuld worden, die doelden op zijn verschijning in deze wereld.
Uit het vorige hoofdstuk blijkt evenwel, dat velen in Maleachi's dagen, des wachtens moede, aan de vervulling van Gods beloften begonnen te twijfelen.
„Het is te vergeefs, zoo spraken zij, God te dienen; want wat nuttigheid is het, dat • ^ij zijne macht waarnemen, en dat wij in
het zwart gaan voor het aarv jzicht des Heeren der heirscharen ? En nu wij achten de hoogmoedigen gelukzalig; ook die goddeloosheid doen worden gebouwd; ook verzoeken zij God en ontkomen."
Degenen, die den Heere in oprechtheid vreesden, spraken wel anders, terwijl de Heere zelf ook, bij monde van den Profeet, tegen die lichtzinnige taal des twijfels getuigde, gelijk blijkt uit het slot van het derde hoofdstuk.
In hoofdstuk 4:1, kondigt de Profeet dan den dag des Heeren aan, die komen zal „brandende als een oven". De dag der heilige wrake zou dus te zijner tijd komen, en dan zou het wel openbaar worden, dat men niet straffeloos in allerlei ongerechtigheid kon voortleven en dat het vermetel en hoogmoedig spreken tegen den hoogen God ongetwijfeld zich zeiven eenmaal straft.
Nochtans de komst van den langverwachten Messias zou hieraan vooraf gaan; het jaar van het welbehagen des Heeren zou eerst nog aanbreken, eer dat die vreeselijke dag des Heeren komen zou.
„Ulieden daarentegen, die den Heere vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan," zoo riep de Profeet daarom in den naam des Heeren alle ware kinderen Gods toe.
Wie dus waarlijk op den Heere vertrouwden, aan zijne beloften omtrent den Messias vasthielden, zouden ook het voorspelde heil aanschouwen. Uit den nacht van duisternis, van donkerheid en diepe vernedering, waarin Israël verkeerde, zou een nieuwen dag géborén worden.
Daarom noemt de Profeet den Messias: „de Zon der gerechtigheid". De Heiland zelf noemde zich later: „Het licht deiwereld," en verzekerde, dat wie Hem Volgde in de duisternis niet wandelen zou. Johannes getuigt dan ook van den Messias: „Het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft hetzelve niet begrepen." Hier is dus het licht der lichten, dat uit 's werelds duistre wolken is opgegaan. Hielde Zon der gerechtigheid, die de zwarte nacht des doods doet wijken voor een iegelijk, die in Hem gelooft.
Dat de Profeet Hem de Zon der gerechtigheid noemt, ligt daaraan, dat Hij het recht zou lief hebben, zoodat geen onrecht bij Hem werd gevonden; dat Hij het recht zou laten gelden in tegenstelling met zoovele werkers der ongerechtigheid; ja, dat Hij aan Gods recht zou voldoen door dadelijke en lijdelijke gehoorzaamheid, en zich in dezen weg zou heiligen, als de ware Hoogepriester, voor zijn volk. Lezer! het pas gevierde Kerstfeest heeft ons weder herinnerd aan de heerlijke vervulling.van Maleachi's profetie. Kribbe en kruis wijzen ons dezen Spruite uit Davids huis aan als „de Zon der gerechtigheid", ja als „de Heere onzer gerechtigheid". En omdat Hij zóó mag genaamd worden, daarom is Hij het zoo waard, dat bij de viering van het Kerstfeest en bij de wisseling des jaars alle aandacht op Hem wordt gevestigd.
Het verrijzen van deze Zon in de duistere zondige wereld getuigt van Gods onbegrepen liefde en ontferming ten opzichte van diep gevallen Adams-kinderen; het voldoen aan Gods gerechtigheid door dezen gegeven Middelaar in- zijn straf dragend en
plaatbhekleedend lijden er> sterven, getuigt van de voor ons verworven en aangebrachte gerechtigheid, èn dè opstanding en heerlijkmaking van dezen Verlosser getuigt van de gewisheid van den betaalden losprijs en de verzoende schuld.
En bij al de beweging en het rumoer, dat zich in deze wereld laat gelden; bij de vreeselijke openbaring van ongerechtigheid van wereldzin, hoogmoed, spotzucht en vermetele afval van God, waarvan onze tijd zwanger gaat, nog veel meer dan bij Israël in Maleachi's dagen, moet het oog des geloofs van allen, die den Heere vreezen, gericht blijven op deze „Zon der gerechtigheid".
Genezing ook moet er gezocht worden onder zijne vleugelen, gelijk de Profeet het in beeldspraak uitdrukt. Hier hebben zij, die van nature wandelen in duisternis en wonen in een land van de schaduw des doods, een „hoogte-zon", door wier bestraling er genezing kan worden verkregen van alle geestelijke kwalen.
Daar is in onzen tijd bij velen ook zooveel rusteloos zoeken van vrede en zaligheid bij allerlei, dat nooit Wezenlijk rust en redding, leven en troost kan aanbrengen.
Och! dat dezulken toch leerden acht geven op dit licht van Bethlehem, dat schijnt in de duisternis; leerden vluchten naar dezen „hoorn der zaligheid", door den hoogen God zelf opgericht voor hen, die door het oordeel der Wet worden bedreigd, opdat zij hier behoudenis des levens zouden bekomen. Ja, opdat zij de heerlijkheid Gods zouden aanschouwen door het geloof in het aangezicht van Jezus Christus, om dan met een Jakob te belijden: „Ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en mijne ziel is gered geweest."
Genezing onder zijne vleugelen, zoo verzekerde de Profeet van den ouden dag. Meermalen worden in de H. Schrift de vleugelen genomen als het beeld van bescherming. Wie denkt hier niet aanstonds aan het woord des Heilands tot Jeruzalems inwoners gesproken en die van zoo teedere ontferming getuigen voor het verlorene, voor het van God afgevallene en op den doolweg der zonde vertoevende. Zoo is er dus genezing, bescherming, gerechtigheid en leven, rust en vrede, ja, eeuwige behoudenis te vinden bij dezen gezegenden Heiland en Zaligmaker!
De wereld bloedt uit duizend wonden en menschen, hoe machtig, hoe geleerd, hoe vernuftig en hoe rijk ook, kunnen geen genezing, geen redding aanbrengen. Ieder mensch is, als gevallen zondaar, op zich zelf doodelijk krank, als dienstknecht der zonde, als opgeschrevene ten doode.
Maar Gode zij dank! er is balsem in Gilead. Er is een redmiddel voor elke gees¬
telijke krankheid. Er is genezing onder de vleugelen bij Hem, die spreekt: „Ik ben de Heere uw Heelmeester."
Immers! goddelijk licht, leven en zaligheid dalen van boven tot ons af door den te Bethlehem geboren Godmensch, door den Immanuël, die kwam om de werken des duivels te verbreken, en alzoo den weg ons baande, om weer tot God te komen. Door Hem herstel in Gods gemeenschap. Zonder Hem is God voor ons in nevelen gehuld. Ons geestelijk leven vloeit uit Hem in onze zielen, want Hij is de opstanding en het
leven. Door en uit Hem ontvangt ons geestelijk leven voedsel en verkrijgen wij kracht ten goede. Jeugd, middelbare leeftijd en ouderdom moeten levensmoed en stervenstroost putten uit zijne volheid.
Hier hebben wij dus den Specialist voor geestelijk kranken van welken aard ook, want zijn bloed reinigt van alle zonden. Laat dan lezer, ook in den nieuwen tijdkring zijn licht uw pad bestralen! Zoek dan voor het eerst of bij vernieuwing genezing onder »ijne vleugelen! Onder zijne hoede en leiding zult gij veilig en welbewaard zijn; zult gij te midden van allerlei omstandigheden gemoedigd en getroost kunnen voortreizen. En gij zult het voor uw zieleleven ervaren, dat het geneesmiddel, dat Hij biedt nimmer faalt, want Bij zelf is dan het leven van uw leven, de wortel, die u draagt, de kracht van uwe kracht. En waar hier alles in het geloofsleven nog ten deele is, daar beschermt zijn machtigen arm toch al de zijnen, want Hij is ook die Goël en Losser, die niet rusten zal, voordat Hij de geheele zaak voltooid zal hebben. Ja, ook bij het voortsnellen der jaren, bij der eeuwen worsteling, bij de drieste en vermetele openbaring van ongeloof en Godverzaking, mag de gansche lijdende en strijdende Kerk des Heeren gedachtig zijn aan het:
„Hij komt, Hij komt om d' aard te
(richten,
De wereld in gerechtigheid;
Al 't volk, daar 't wreed geweld moet
(zwichten,
Wordt in rechtmatigheid geleid." Woerden. Jac. Eringa.
POGING TOT BETER VERSTAAN.
Wat de kerkelijke verhoudingen gedurig zoo bedroevend ingewikkeld maakt, is het misverstand, dat er tusschen de verschillende richtingen heerscht. 't Ergst van al het elkaar niet willen verstaan, waarbij men altijd een caricatuur, een spotbeeld, van elkaar geeft, om in den partijstrijd elkaar te beter te kunnen treffen. Metterdaad treft men elkaar zoo nooit, want als men iemands spotbeeld getroffen en neerge^ slagen heeft, staat hij zelf nog ongedeeld overeind. Alleen geeft het wat goedkoop succes bij eigen „partij".
Des te meer te waardeeren is daarom alle pogen om elkaar te verstaan.
Zoo verblijdt het ons, als de moderne studieclub zich gaat bezinnen op de christologie, de Christusleer, waarop de orthodoxie nadruk legt. Ook, dat de vrijzinnig heid in „Kerk en Volk" zich opnieuw tracht te ofienteeren ten opzichte van de orthodoxie en haar houding opnieuw wil bepalen, waarbij sommigen blijk geven van een ernstig pogen de orthodoxie te begrijpen. We hopen in de gelegenheid te zijn hieromtrent later een en ander mee te deelen.
Op 't oogenblik heb ik nu meer bijzonder de verhouding van ethischen en confes«irvnpfilfiri or> Kat 000' in zake kerkbeschou¬
wing, kerkorganisatie en kerkreorganisatie.
'k Vond namelijk in een belangwekkend artikel over Catholiciteit (Eltheto, Oct. 1928) van Prof. van der Leeuw, den voorzitter der ethische vereeniging, zoo'n blijk van willen-verstaan.
Om dit aan te toonen onderstreep ik enkele woorden en zinnen in onderstaand citaat:
„Heiier heeft ons met bewondering vervuld voor de Catholiciteit van een man als Augustinus, die Jeremia en Plato, Paulus en Plotinus, Jo-
1