voeden, zodat hiermee wellicht de grondslag gelegd zou worden voor de inheemse krachten, die hem later bij het zendingswerk zouden kunnen helpen.
„U stimuleert de slavernij in plaats van die tegen te gaan...", luidde de beschuldiging, die tegen hem werd ingebracht.
De moeilijkheden werden veel en veel ernstiger, toen in 1882 zijn vrouw stierf, nadat ze hem enkele weken tevoren een kind had geschonken. Van Alphen begroef haar temidden van het vreemde volk.
De vrouw van de bestuursambtenaar nam dadelijk de verzorging van de kleine op zich, maar hieraan kwam spoedig een eind, toen haar man naar een ander eiland werd overgeplaatst. Zo bleef zendeling Van Alphen alleen met het meisje achter.
Hij moest nu zelf het kind helpen. Op het eiland was alleen geiten- en karbouwenmelk te krijgen en daarmee trachtte hij het kind te voeden. Een zuigfles bezat hij niet, maar met behulp van een lepeltje diende hij de melk aan het meisje toe.
Van Alphen zag wel, dat het onmogelijk was het kind in leven te houden. En slechts na enkele weken moest hij naast het graf van zijn vrouw een ander grafje delven: nü voor zijn kind. Eenzaam bleef hij achter
In brieven naar het vaderland heeft hij iets weergegeven van zijn grote nood, maar ook van zijn sterk geloof. „Ook al doodde God mij', zo schreef hij in een
van die brieven, „toch zal ik op Hem blijven hopen".
Helaas, in plaats van woorden van troost bereikten zendeling Van Alphen onredelijke verwijten. Hij was nu al twee jaar op het eiland en nog geen enkele bekeerling; werkte hij wel voldoende, of verbeuzelde hij zijn tijd?
Dit wantrouwen moet hem geweldig hebben ontgoocheld en geschokt. Er werd zelfs over gesproken de zendingspost Soemba op te heffen en de zendeling naar Afrika over te plaatsen, om daar een nieuw terrein te bewerken.
Gelukkig, dit is niet gebeurd. Zendeling Van Alphen is nog verscheidene jaren op Soemba gebleven en twee andere zendelingen zijn uitgezonden om met hem het Evangelie aan de bewoners van dit eiland te prediken. Later is Van Alphen overgegaan in dienst van de Indische Kerk.
* , *
*
Zo is zeventig jaar geleden het zendingswerk op Soemba begonnen.
O, wat was dit begin moeilijk!
Wat is er veel leed geleden.
Maar nooit heeft men in die moeilijke begin-periode kunnen denken, dat God deze arbeid zo rijk zou zegenen; dat over het gehele eiland Christelijke kerken zouden worden gebouwd en tal van scholen, waar de jeugd van dit volk de weg tot de Heiland wordt gewezen. M. C. Capelle.
(U
J. van Doorne, Het kind Hans.
Uitg. Bosch en Keuning, Baarn.
204 blz. prijs ƒ 5,40.
De stofomslag van dit keurig uitgevoerde boek laat ons, tegen de achtergrond van een stadse binnenhaven, het portret zien van een peinzende jongen, twaalf è, dertien jaar oud. Z'n donkere ogen liggen diep, overwelfd door zware wenkbrauwen en oogleden. Dat is het kind Hans, dat opgroeit, in een gezin waar de moeder zenuwziek is en de vader dobbert tussen de kerk en 't gezelschap. Het kind Hans, dat è.1 te zwaar belast wordt met de redenéringen uit z.g. mystieke kring en ternauwernood aan de wanhoop ontkomt.
Na Het kind Hans heb ik nog eens gelezen wat Allard Pierson schrijft in zijn boek Oudere Tijdgenoten, in 1882. Ook hij was eens een kind als Hans, wanneer hij van zichzelf vertelt: „Zwaar lag een kleine wereld, maar toch een wereld, op zijn borst. Onvergetelijke plek! Stille getuige van hete en overvloedige tranen. Wie zal zeggen, hoe diep een kind gevoelen kan, voor hoeveel nameloze smart het vatbaar is, als het volkomen ernst maakt met de piëtistische beschouwing van het leven, van zonde en eeuwigheid". Allard Pierson brak met het geloof waarin hij was opgevoed. Het kind Hans doet dat gelukkig niet. Hij komt in betere zin boven zijn opvoeding uit, als hij ten slotte bidt: „Here Jezus, ik bén toch Uw kind, want ik heb U zo lief" en uiteindelijk ver¬
rukt dankt: ,,Dank U wel, ik wist wel, dat U me helpen zou..."
Ouders, die bij. de opvoeding vergeten, dat God Zijn beloften gegeven heeft voor hen én voor hun kinderen, begaan een misdaad aan de jongeren. Maar door fouten in de opvoeding wordt de verantwoordelijkheid van de jonge- mens nog niet uitgeschakeld. En, ondanks onze paedagogische zonden werkt God Zijn raadsplan uit: dat blijkt uit de geschiedenis van Allard Pierson en uit die van het kind Hans.
Een mooi, een goed boek.
G. Kraan-van den Burg.
Dr J. G. Woelderink. De uitverkiezing. Uitg. van Keulen, Delft 1951.
Tot m'n spijt kan ik geen aanbeveling geven aan deze studie van Dr Woelderink. Dat ligt niet aan het onderwerp. Dat is en blijft belangrijk genoeg voor diepgaande bespreking. Dat ligt ook niet aan het feit, dat Dr W. verschillende woekeringen, die in de loop der eeuwen aan deze belijdenis zijn gegroeid, probeert weg te snijden. Want dat is alleen maar te prijzen. Het ligt daaraan, dat hij weigert verkiezing en verwerping een plaats te geven in het eeuwig raadsbesluit des Heren. Hij wil verkiezing en verwerping zien als daden Gods in de historie. Typerend is een uitdrukking als deze: ,,Zou God zich niet tot een verworpene mogen keren en zeggen: leef, want gij zijt Mijne!? Waarom zou God dan niet het recht heb¬
ben om een, die Hij verkoren heeft, weer te verwerpen, vooral als zulk een verkorene zich van Hem afkeert?"
Hiermee valt natuurlijk samen een ingrijpende critiek, speciaal op wat in de Dordtse Leerregels als kerkelijke belijdenis is vastgelegd. In een recensie kan ik hier niet op ingaan. Maar men zal begrepen hebben, dat dit boekje naar mijn oordeel de belijdenis aantast en de Bijbelse gegevens geen recht doet. De lezing ervan moet ik ontraden aan hen, die nog geen rijp inzicht hebben in dit fundamentele stuk van onze Gereformeerde belijdenis.
Delft. van Strien.
De jeugd van Florence Nightingale
door Willy Corsari. Uitg. H. P.
Leopold's U. M., 's Gravenhage.
In de vorm van een boeiende roman geeft dit boek ons een levendige beschrijving van de jeugd van Florence Nightingale, bekend door haar hulp in dë Krimoorlog, waar zij de verpleging van militairen in betere banen heeft geleid en de grondlegster werd van het Rode Kruis.
Het vertelt, hoe zij opgroeit in het adellijk gezin, van haar liefde voor lijdende mensen en dieren, van haar verzet tegen het lege leven van meisjes uit haar kring, daar men het in die tijd ongepast vond, dat meisjes uit hogere standen nuttige maatschappelijke arbeid zouden verrichten. Florence keert zich daartegen, laat zich tegen de zin van haar familie opleiden tot verpleegster en streeft naar verbetering van de verzorging in de ziekenhuizen, die toendertijd vooral in Engeland veel te wensen overliet.
Het geeft je een beeld uit die tijd, nu ruim een eeuw geleden, en de romantische entourage houdt de aandacht gespannen. Het boek eindigt op het moment, dat Florence met een regeringsopdracht naar Scutari gaat, waar de Krimoorlog woedt, zodat haar arbeid, waardoor zij in de hele wereld naam gemaakt heeft, buiten het bestek van dit boek valt. A. E. H. M.