„DE ILLUSTRE SCIIOLE ENDE COLLEGIUM AURIACUM" TE BREDA
DOOR
Dis. D. LANGEDIJK
r was een tijd, dat Holland naar kennis dorstte, kennis waardeerde, kennis liefhad, en in menig
vak van studie de vraagbaak der beschaafde wereld werd, — waarin het de beoefenaren der wetenschap huldigde zonder aanzien des persoons, — blond van lokken of grijs van haren, — landzaat, en dus het voorwerp van zijn rechtmatigen trots, of balling, en dus het voorwerp van zijn edelaardiger eerbied, — handhaver van het oude, en daarom wachter bij de reeds verworven schat, of kampvechter voor het nieuwe, en daardoor borg voor zijn deel in de aanstaande verovering".
Zoo zingt Potgieter de lof der I7e eeuw, die hij al te graag idealiseerde, om ze ten spiegel te stellen aan zijn eigen tijd, die, beheerscht door de Jan Saliegeest, een schrille tegenstelling vormde met de gouden eeuw van de Republiek.
Mochten we daarom dit getuigenis, als van een niet onpartijdige al niet voor de volle honderd procent willen aanvaarden, we zullen hiervan zeker terugkomen, wanneer we luisteren naar het oordeel van hen, die tijdens dien bloeitijd geleefd hebben.
Wetenschap en onderwijs bloeiden hier meer dan in eenig ander land, zegt de vertaler van Mercators Atlas in zijn inleiding.:) En H. L. Beilthem verklaarde in zijn „Hollandischer Kirch- und Schulen-Staat: „Niederland hat sonderlich diese zweyhundert Jahr her den Ruhm, dasz es die Gelehrtesten der Welt beherberget liabe. So sich ein Gelehter in andern Landen hervorgethan, hat man solehen hieher geholet und so wol ge-
1) P. L. Muller, Onze gouden eeuw, 4e druk, Leiden pag. 687
XLI 17
BIBLIOTHEEK Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen In Noordbrabant 's-HERTOGENBOSCH