die u weledele in uwen brif uijtdruckt, liier op het clooster sullen te genioet sien. Ondertusschen op uwen raat, soo maacken wij daertoe een clijne preparatie naer ons verinogen en tijt, denweleken ook onseker is van het geluck te sullen genieten van hunne hoogheden te sullen ontfangen, naar danekbaarheijt voor uwe affectie die u wel edele heer daardoor aan ons clooster toont, soo blijve naer ons complement, nevens u wel edele aan Mavrouw en weledele beminde en aen geheel uwe edele familie, als met mijn, met veel respect, is doende Mavrouw en alle de juffrouwen met den heer vicarius, en syn met alle aghtinge
Seer wel edel heer
uE. onderdanigen dienaar G. v. A. proost. Oosterhout den 13 Junius 1769.
Naer welckers schrijven wij dan sijn gebleven in eene gedurige verwaghtinge, maar op den middagli sont den beer drossaert ofte cort naar middagh sijnen voster met die tijdinge als dat sijn hooghijt nogh de princesse desen dagb niet souden comen, als hij hadde hooren seggen > op welcke tijdinge onder de religieusen een bedughtijt ontstont en niet wiste te pijse wat daar de oorsaack van soude sijn, soo sijn sij bij mijn gecomen en gesijt van dat ick eens sou gaan vernemen wat daar van was; en ben gegaan naer het huys van den drossaert alwaar syn hoocheijt en heel sijn hof was, noch aan tafel sijnde, en vraghde of ick den heer drossaert niet cost sprecken, den welcken is hij mijn gecomen, en hem ondervragende of het soo was als hij hadde laeten seggen, die mijn sijde van : jae, maar dat ick soude waghten wat datter nogh sou connen gebeuren. Op sijn raat ben dan daargeble ven, en daar sijnde en wat vertoeft hebbende, so quam daar een gesegli dut liaer hoogheden naar het klooster gongen, het welck ick hoorende, ben in alle spoed naar