heeft gaen spijsen met heel sijnen adel ten huijsen van den heer drossaert Allungius, daer alles op het prachtighste was gereet gemaeckt. Naermiddagh alnaer sijn selven vermaeckt hebbende met het schieten en ander divertissementen en aldaer ontfangende de complementen van d'een en d'ander van den rang van Oosterhout. Wij hadden hier op het clooster ook eenen toestel gemaeckt om syn hoogheijt te eonnen ontfangen, want den beelen wegli voor het clooster beplant met masthoornen, de stammen bewonden met oranje pampier, voor de poorte van de proostdijen gemaeckt een arcke met sijn cronicas; onse sael heel verlicht en den vloer bestroyt; heel den pant van de nonnekens behangen met fastons, ook den refter en daer in geset 3 setelstoelen ; op alle kanten in den pand en refter cronicas. Alles soo sijnde soo waere wij altijt in verwaghtingh van sijn hoogheijt, sommige sijde : hij sal niet comen, andere sijde contrarie, en aenghesien het al wat laet wiert soo doght mij dat hij niet meer soude comen.
Nota: Soo haest men gehoort luidde dat syn hoogheijt was gearriveert in de baronie van Breda, soo hebben wij de oranjevlag uitgesteeken daar in stont: Vivat Oranjen.
Soo ist dan dat hij is gecomen naer het clooster met heel syn adel en veele heeren van grooten rang, tussen seven uren en half aght, en soo haest wij door den looper verwittigt wirden dat syn hoogheijt aenquam en nu sijnde in onze dreve, soo hebben wij ons clocke gaen luijde ; en soo hij was op den werf, soo hebbe ick hem aen sijn coetse tegemoet gegaen, hem brengende op onse proostdije alwaer ick hem verwillecomde, ons aen sijn protectie bevelende, maer al met corte woorden, want had niet veel praet. Sijn hoogheijt wirt opgevolght van den prince Wolfenbuter, den prince van Wylburgb, man van de suster van syn Hoogheyt, madame Carolien, den heer van Rondewyck, grooten drossaert, de heer van der Dingen, gouverneur van Breda, de heer Allungius, drossaert van Oosterhout met syn gemalinne, de heer de Vis,