Bredasche toestanden in 1577. Hallema gaf in St. Geertruydtsbr. van het jaar 1933 een serie extracten uit de gemeenterekening om den toestand te doen zien, waarin de Prins v. Oranje, ais heer van Breda, gekomen was na de Pacificatie van G-ent, nadat hy — na een verlies van 10 jaar — weer in zijn Breda'sche bezit was hersteld

Reymerswaal. De studie der Schelde-delta beroerd óók de Brabantsche Geschiedenis, al bleef dit tot nu toe „Zeeuwsch" studiewerk, Hollestelle die zyn overleden vader (schrijver van polderhistorie vooral) in de voetsporen volgt, heeft zyn van 1932 aangevangen geschiedenis over Reymerswaal in St. Geertruydtsbronne 1933 vervolgd. Het voor velen, waarschijnlijk om de mystificatie, aantrekkelijke Beymerswaal, waaromtient bronnen-studie bestaat en waarvan toch weinig bronnen bekend zijn, heeft misschien juist daarom de fantasie van veel schrijvers gaande gemaakt.

In Hollenstelle's opstellen ontbreekt de kritische geest die de naakte waarheid weet te onderscheiden van de dichterlijke fantasie.

Slootmans, in een lezing te Bergen op Zoom, Mei 1934, heeft de grootheid cn de grootte van Reymerswaal tot ware proposities teruggebracht. De lezing is in de Avondster verschenen en in afdruk bij hem te verkrijgen. Met de inleiding daarvan omtrent het oudste beloop der bevaarbare Scheldearmen, kan ik mij, in verband met mijn vroegere publicaties, niet vereenigen.

Ir. J.

De bouwstoffen van ons Mid. Ned. Woordenboek. Het kan, dunkt mü, geen kwaad erop te wijzen hoe sinds de laatste tien jaar weer verder is gewerkt aan dit standaardwerk.

Nadat de eerste 8 deelen en van het 9e deel af 1-17... van A tot Weigerlike nog door den noesten arbeid van Verdam zijn klaar gekomen (tusschen 1889-1920), heeft Prof. Stoet tusschen 1925-1929 het woordenboek afgemaakt van Weigerlike tot Z. Dank zij de medewerking van Prof. de Vreeze wordt nu constant doorgewerkt aan de opgave der „bronnen" waaruit vooral Verdam zijn gegevens putte. Reeds Verdam zelf heeft daaraan aandacht gewijd.

Hij heeft een dertiental lijsten met namen opgegeven, de 13e was gevoegd bij het 7e deel.

Maar een werk als dit is pas compleet, indien niet alleen deze bronnenlijst als een alphabetische extra controle wordt opgesteld, maar ook een kritische waardeering erbij gegeven wordt van de taalwaarde dier bronnen en in algemeenen zin de plaats die zij innemen in het kleurenboek van onze taal. Reeds 208 bladzijden zijn nu daarvan verschenen en een globaal doorlezen doet zien, hoezeer dat werk de bestudeering van de oude bronnen onzer Brabantsche historie kan ten goede komen.

Wat Verdam alzoo exerpeerde en wat de Vreeze daaraan toevoegt, is zóó enorm, dat een klacht, dat gepubliceerde Brabantsche bronnen blijkbaar weinig zijn nagegaan, achterwege moet blijven. Trouwens wat een nuttigen arbeid zouden jonge, Brabantsche taalkundigen niet kunnen verrichten door op dit terrein Prof. de Vreeze bij te staan.

De waardeering van de taaisoort die Prof. de Vreeze onderscheidt bevat onder meer: behalve Middel-Nederlandsch, Brabantsch, Brabantsch getint, Brabantsche Kanselarijtaal en zelfs Noord-Brabantsch.

De liefde van Prof. de Vreeze voor de uitbreiding onzer taalstudie moge eenige onder ons aansporen ook het vele Noord-Brabantsche gepubliceerde bronnen-materiaal eens te onderwerpen aan diens speurzin.