Een 17e eeuwsche, Hollandsche Baedeker over het zuiden van ons land. St. Geertruydtsbronne 1933 blz. 164 e. v. geeft door de pen van Hallema weer, wat ,Reisboek door de Yer. Nederl. Prov." enz. in 1689 uitgegeven bij Jan ten Hoorn, boekvercooper te Amsterdam, alzoo wist te vertellen.
Van oude kerkmuren; het verschijnsel „rillen". Wanneer men oude kerken uit de middeleeuwen, b.v. den Dom van St. Marien te Fürstenwalde, nauwkeurig onderzoekt, ontdekt men vaak in de oudste steenen, die na de verwoestingen vati oorlog en brand nog overbleven merkwaardige verdiepingen en uithollingen, die in de geschiedenis der bouwkunde „rillen" of „napjes („Napfchen") genoemd worden. Ook in oude kerkhofmuren komen deze eigenaardig uitgeholde steenen voor. Vooral in Zuid-Duitschland vindt men vele kerken en kapellen, waaraan men deze bijzonderheid bestudeeren kan. Verschillende verklaringen voor het ontstaan van deze „rillen" heeft men gegeven; maar een bevredigende definitieve oplossing is tot dusver nog niet gevonden. In „Der Tag" van 13 Nov. 1932 worden eenige gissingen gegeven, die men voor en na betreffende dit verschijnsel gemaakt heeft.
Oorspronkelijk nam men aan, dat het bijgeloof van misdadigers hierbij een rol gespeeld heeft. Roovers en dieven zouden de gewoonte gehad hebben wat steenaarde van deze gewijde muren te krabben, om ze met hun eten te mengen voor ze hnn boos opzet ten uitvoer brachten. Daardoor zouden ze zich van een goeden uitslag te meer verzekerd mogen houden. Een andere verklaring wil, dat dit uitgekrabde steengruis als geneesmiddel voor zieken gebruikt werd. Op deze wijze zou dit uithollen van ae kerkmuren verband houden met de „zandkost", die men in Neder-Saksen gebruikte, waar men wat zand met het brood mengde, om het wel gedijen der spijzen te bevorderen.
Andere onderzoekers denken aan het oude verbod, om gewapend het bedehuis binnen te gaan. Men liet de speren buiten tegen de muren staan en door het voortdurend schuren van het staal zouden de uithollingen langzamerhand ontstaan zijn. De omstandigheid, dat de „rillen" lang niet op de hoogte voorkomen, waar de speren tegen den muur zouden moeten leunen, maakt deze verklaring weinig aannemelijk.
Velen denken aan een gewoonte op Goeden Vrijdag, waaraan deze uithollingen hun ontstaan te danken kunnen hebben. Op dien dag toch werd de Eeuwige Lamp voor het altaar gedoofd. Om ze opnieuw te ontsteken nam men een houtspaan, die men zoolang tegen den buitenmuur der kerk wreef, tot zij vlam vatte. In den loop der tijden zullen deze jaarlijksche wrijvingen hun sporen in de „rillen" achtergelaten hebben.
Bovenstaande opmerkingen en memoriën zijn misschien in staat de belangstelling van onze lezers te trekken; mochten zij hieromtrent ook bij onze kerken het bestaan dezer rillen hebben opgemerkt; dan zou mededeeling daarvan weer anderen kunnen interesseeren.
Poirtersfonds. Te Eindhoven is opgericht een vereeniging: het Poirtersfonds; met de bedoeling gelijk het Davidsfonds in België dat heeft, de verspreiding en populair-making van goede Nederlandsche bpeken.
Het initiatief is ontstaan bij een groep intellectueelen, waarbij zich aansloten een aantal arbeiders. De naam is natuurlijk ontleend aan den be kenden 17e eeuwschen pater Poirters van Brabantsche origine.