De tweede vraag, die de commissarissen tot alle religieusen moesten richten, betrof het geestelijk leven in het klooster.
De meesten verklaren, ieder voor zich : „dat in het algemeen die religie aldaer redelyck wel onderhouden is geweest bij zijnen tijde ende noch onderhouden wordt". Ook de clausuur wordt goed onderhouden „en gaen die religieusen nergens dan bij believen van den prelaet". Een laudator temporis acti, die al 31 jaren buiten het convent gewoond heeft, verklaart, dat in zijn tijd „de religie veel beter als nu onderhouden" werd. In denzelfden trant antwoordt J o h a 1111 e s van G a 1 e, want hij verklaart, dat toen hij 25 jaar geleden in het convent kwam „werd de religie bat ende stricter onderhouden". Men is het er wel over eens, dat de godsdienstoefeningen eerbiedig geschieden, een goede prelaat zal veel invloed daarop kunnen uitoefenen. Eenstemmig, onwillekeurig denkt men aan een afspraak, wenschen allen, dat er een lector in de theologie wordt benoemd, dan mochten die religieusen wel beter geinstrueert ende geleert zijn inlingua latina et litteris sacris, „en souden daerduer min geoirsaect wesen hen tot drincken ende leeghgaen te begeven". Een religieus begeert zelfs dat jonge ordebroeders naar de universiteit te Leuven zouden gezonden worden, „om bat te studeeren, dan hij gedaen heelt".
Informacie ende onderzouck genoemen inder abdie van Berne buyten Hoesden in Hollandt opten XIIIen ende andere navolgende daegen augusti XVC twee ende vyftich, by ons Aerut Stryters van Diest, abt ende prelaet van Tongerloo ende Co melis Suis raedt ordinaris, van der Keyserlyker Majesteit in Hollandt deur bevel ende onthiet van der Majesteit van den coninck, ons gedaen by haere Majesteits missive in date den naestlesten Julij anno XYC twee ende vvftich voorscreven, opt religieux leven ende conversacie vanden religieusen in der voornoemde abdie ende wye van dien die nutste