dat hier aangebracht wordt, wijst niet op een „martelie door de geuzen" gepleegd, gelijk later dikwijls de zaak voorgesteld werd, want 1557 is nog niet de tijd van de bloedige uitspattingen. Ten hoogste zou men voor deze jaren kunnen duiden op gewelddaden van wege de Wederdoopers, maar ook deze zijn te bekijken met den bril van hun tijd en zoowat te beschouwen als de Bolsjewisten van hun eeuw, die in hun aanslagen op het gemeene recht niet zoo erg handelden uit geloofsijver. Pastoor Bosch spreek van een roofoverval zonder meer, in zijn brief aan den abt, en van de hand van Mr. Petrus Scheelen wordt op dezen brief bijgevoegd, dat schrijver zelf van den brief weinig later ook als slachtoffer viel van latrones : dieven.

In het Liber Memorialis, het aanteekeningsboek over den levensloop der medebroeders van Tongerloo, wordt deze beschrijving tamelijk kalm o-vergenomen. Hier gaat het over „nequissimi depopulatores", baanstroopers dus.

Wij brengen hier deze dokumentatie: De brief van pastoor Bosch zat in het archief der abdij Tongerloo, samen ingebonden tusschen fol. 17 en fol. 18 van Register A, VI, 16: Liber Memorialis werd genomen blz. 46-47.

Tongerloo A. Erens.

I.

1557, 11 Aug.— Brief van pastoor Bosch aan prelaat Streyters van Tongerloo.

Reverende in Christo Pater.

Nuptiali convivio absoluto, accepi literas Rde Paternitatis vestre in Calmpthout, quibus lectis intellexi Paternitatem vestram mirari quare prioribus litteris non responderem. Oro Rde Pater ne egre ceperis quia non ex ignavia aut incuria omisi respondere, sed eam ob causam, nam credebam Magistram Petrum repetivisse domum. Interim paucis verbis respon debo et vestre. Misit sororius confratris nostri interfecti (cujus anime Deus misereatur) nuncium pro me ui quantocius venirem ad Parvum Zundert. Comparui quantocius, confratrem nostrum crudelissime interfectum et domum spoliatam repperi.