uit BOEK EN BLAD

Bibliografisch Bijvoegsel van Taxandria 2e Bundel

Samensteller: Ir. A. J. L. JUTEN, Noordsingel 1, Bergen op Zoom No. 26. Behoort bij Taxandria 1934 afl. 6.

Oudste stadszegel en oudste schepenbrieven van B. op Zoom. De voortdurende uitwisseling van de geschiedkundige belangstelling tusschen de studiekringen in de Antwerpsche Kempen en den Geschiedk. Kring te B. o. Zoom begint vrucht te dragen.

In Oudheid en Kunst te Brecht, heeft de Z Eerw. Heer L. Philippen over het bovenstaande een aantal nieuwste gegevens verschaft over B. o. Zoom en daarbij eenige lezenswaardige beschouwingen gegeven: de kruizen in het Bergen op Zoomsche wapen, zoo goed als die van Bonte, Breda, Cranendonck, Lillo, Dift, Doerne, Linden, Schooten, Strijen en Santvliet zijn werkelijke kruizen, „flanchis", afkomstig van het vroeg verdwenen geslacht Schooten-Breda.

Het oudste stadszegel, nu gevonden, dateert van 1276, verbonden aan een oorkonde berustendte Bornhem, uitgegeven door v. Dorrinck, Goetschalx, Miraeus en Grammaye.

Het heeft slechts het gewone wapenschild met de drie kruizen (zonder randversieringen) en onderschrift: S./scabinorium de Berghen-super Zome. Het tegenzegel draagt ook (evenals het tot nu toe gepubliceerde ven 1354) de burcht met randschrift: de terra domini de Breda.

Een zelfde, maar geschonden, zegel bezit het archief van de commissie van openbare onderstand te Antwerpen, waarvan de heer Philippen archivaris is. Pit dateert van 3 Sept. 1276 en is tegelegertyd de oudst bekende schepenbrief van de stad Antwerpen.

Dit stuk werd gezegeld door „Judex et Scabini in Berghen super Zoem". Afdrukken in gips werden ter beschikking gesteld van het O L. Yr. PoortMuseum te Bergen op Zoom.

ïr. J.

Een honderdjarige Harmonie. Te Oudenbosch vierde in de maand Juni de Harmonie „de Eendracht" haar honderdjarig bestaan.

De Nederlandsche Philologie. Niet zonder belangstelling zullen onze lezers nog kennis willen nemen van wat Dr. Willem de Vreese besproken heeft in de maand Juni 1933 op de vergadering van de Maatschappij der Nederl. Letterkunde, met als titel „Paradox over den grooten nood der Nederlandsche philologie".

Herinnerende en aanknoopende aan een lezing, door hem gehouden op het tweede Nederlandsche Philologencongres (1899), bracht spr. den toestand der Nederlandsche philologie ter sprake. Een reeds lange ondervinding, verscherpt en versterkt door den arbeid aan de Bouwstoffen van het Middelnederlandsch Woordenboek, hebben hem waarde en onwaarde der uitgaven onzer Middelnederlandsche teksten, d.i. het materiaal waar Nederlandsche philologen, taalkundigen en historici mee werken, in alle bijzonderheden leeren kennen. Hij kenschetste dit materiaal als een desolaten boedel, waarmee voor het wetenschappelyk ^ onderzoek niets te beginnen is, en beschouwt het dus als een plicht tegenover wetenschap en volk, de wereld der philolegen wakker te schudden.