BIJDRAGEN TOT DE GESCHIEDENIS VAN HET CLARISSENKLOOSTER TE s'HERTOGENBOSCH

DOOR

Fr. DALMATIUS VAN HEEL, O. F. M.

II

Mn het Rijksarchief te Brussel vonden wij enkele stukken, waardoor wij kennis maken met een zeer eigenaardig recht van den Aartshertog Albert van Oostenrijk.

In 1611 beveelt deze, krachtens zijn recht als Hertog van Brabant, aan de Clarissen van 's Hertogenbosch zorg te dragen voor het onderhoud van Martina Ruiz, het tweejarig dochtertje van een zijner beambten, of anders aan haar elk jaar, zoolang zij leeft, 120 Carolus gulden uit te keeren.

Nu vinden wij wel meermalen vermeld, dat personen bij het stichten van een klooster of bij het schenken van aalmoezen, een of andere gunst bedongen voor zich en hunne nakomelingen. Maar wij hebben nergens kunnen ontdekken, welke de oorsprong is van het recht, hetwelk Albert, als Hertog van Brabant zich aanmatigde „van te moegen in alle Abdijen ende possidente Convente voer eens eenighe nooddrufftige personen stellen om aldaer duerende haer leven ghealimenteert ende onderhouden te worden". Was het misschien een zoogenaamd ge woonterecht ?

Het is te begrijpen dat de Clarissen ernstige bezwaren hadden om aan het verlangen van den Hertog te voldoen. Zij verwonderen zich ten zeerste over het gegeven bevel, omdat voor driehonderd jaar hun klooster door een particulier persoon is gesticht en nog nimmer gedurende al die jaren een of andere Hertog van Brabant van dergelijk recht ten opzichte van hun klooster gesproken heeft. Daarbij is het hun onmogelijk, hoe gaarne