Gelijk men weet, hadden de geestelijken van Waalwijk, inzonderheid de pastoor, bij de handelingen van St. Joris een woordje mee te spreken. Op de vergadering van den 17 Mei 1801, waar o. a. ook tegenwoordig waren Laurens van Heyst, koning, Laurens Broek en Jo hannes Nieuw en huysen, dekens, H e n d r i c k Lennaarts, Pieter Pessers, Hermanus Kuypers, Nicolaas de Groot, Gosuinus van Heyst en Jan Baptist Dalleu, compareerde mede, op verzoek van de dekens, de toenmalige Waalwijksche pas toor Frederik van Hout. Deze had een Zondag van te voren in de kerk, waarschijnlijk in eenigszins dubieuse uitdrukkingen, gesproken over het doen van eed of gelofte der gildebroeders, welke uytdrukkingen door eenige leden was opgenomen alsof de pastor had gezegd dat wy (n. 1. de gildebroeders) valsche zweerders waren. Nu werd staande de vergadering over die uitdrukkingen met den heer passtoor gediscussieerd. Deze getuigde echter dat zyne uytdrukkingen verkeerd waren opgenomen, maar dat hy gezegd heeft, dat, zoo de gildebroeders eed doen, om de wetten van de gilde te onderhouden, en niet nakomen, moeten ge houden worden haren eed te breken, etc. Hiervan werd behoorlijk nota genomen. Immers een gevolg van deze vergadering was, dat besloten werd het meergemelde eedsformulier en het doopen af te schaften en inplaats daarvan aan de nieuwe leden bet afleggen der volgende verklaring op te leggen : Ik verklaar op mijn burgertromv, dat ik alle wetten en regels, door den koning, hopman, dekens en de meerderheid der gildebroeders gemaakt en nog te maken, zal onderhouden, onder verband als naar regten.

Twee jaren later, den 6 Juni 1803, werd door het gildebestuur een besluit genomen dat van nu af aan voortaan alle charters, papieren, zilverwerk, vaandel, trom, echarpen en voorts alles wat aan het St. Jorisgild behoort, zullen bewaard worden by den alpherus van dit gild, thans L. v an Heyst, om door denzelven in goede orde gehouden te worden en altoos visie daarvan aan de overlieden te geven, en zal by