Aan generale verteering . . . „ 4 — 7 — O
Zangers en orgel 2 — 15 — 0
f141 — 17 — 0
Te kort 1815 . . „ 3 — 5 — 8
f145— 2 — 8
Ontvangen van 18 paar f162— 0 — 0
Van 2 lijken en een entree . . „ 9 — 0 — 0
f171— 0 — 0 „ 145— 2 — 8 f 25 — 17 — 8
Te ontvangen van den koning . . . f 14— 0 — 0 Onkosten van het vogelschieten . . „ 10 — 16 — 0
f 3 — 4 — 0 f 25 — 17 — 8 f 3— 4 — Q Rest in kas f 29 — 1 — 8 Dit voordeelig slot is aan de behoeftige lieden uitgedeeld".
VII.
Vroeger is meermalen gebleken, dat ieder nieuw lid van het St. Jorisgild bij het „inkomen" als gildebroeder een eed moest afleggen, hetzij in handen van den geestelijke, hetzij in handen van den deken of overste, en tevens werd toen het eedsformulier medegedeeld. Aan het doen van dien eed en eveneens aan het doopen werd eeuwen lang streng de hand gehouden. Toen evenwel in den loop der 18de eeuw — onder welken invloed dan ook — andere tijdsomstandigheden waren aangebroken en andere denkbeelden onder het menschdom waren verspreid geworden, werd nog wel de eed door de gildebroeders afgelegd, maar de verplichtingen daarin vervat, werden van lieverlede al minder en minder nagekomen, zoodat die eed bij het begin der 19de eeuw haast een wassen neus was geworden.