1764 werd n. 1. door den hoofdman Adrianus Olifiers, den koning .Johannes van den Hout, den alferus Hendrik Vermaas en de dekens Adrianus Drossaerts en Antonie Slaats tot gildeknecht benoemd den tamboer Petrus Nieuwenhuysen, die op bevel van de oversten te allen tijde tot dienst van het gild zou moeten wezen, voor welke beide baantjes hij eene jaarlijksche belooning van 3 gulden en 3 stuivers genoot. Den 23 April 1790 werd in zijne plaats aangesteld Peter van Dongen, op eene belooning van 5 gulden, waarvoor hij ook de wekelijksche contributie, beloopende 2 stuivers, bij de leden moest ophalen.
Uit eene aanteekening in het gildeboek van 23 April 1782 blijkt, dat toen tot deken werd gekozen Adiianus Drossaerts, mits cond tie soo de koning den vogel met af en schiet, dan blijft de koning oudste deken en dan volgt hy zijn regt als jongste deken daarop. De beteekenis hiervan is deze : Wanneer bij het koning- of vogelschieten hij, die tot nog toe koning geweest is, den vogel mist en een ander lid den vogel afschiet, dan wordt deze natuurlijk koning, terwijl de oud-koning dan oudste deken wordt en de nieuw gekozen deken jongste deken. Een volgend jaar wordt dan de toestand juist anderom.
Wij zijn nu genaderd tot een tijdvak onzer geschiedenis (dz 1780 - ± 1800), dat heel belangrijk mag genoemd worden : den tijd der omwentelingen in Frankrijk, die de gelieele wereld en ook ons land beroerden. De woelingen der Patriotten en Prinsgezinden hier te lande gedurende de tweede helft der 18-de eeuw waren in zekeren zin voorloopsters van de omwenteling van 1795 en gingen daarin geheel verloren of losten er zich geheel in op. Hoewel de jaren van ± 1780 tot ± 1800 ook voor deze streken een tijd van veel gisting waren, is daarvan in de aanteekeningen of notulen van St. Joris weinig te bespeuren, wat mij ten zeerste verwondert. Alleen één onschuldig rijmpje op het zilveren schild van Henricus