of koningschieten, als bij de jaarlijksche teerdagen lustig genoeg zijn toegegaan en de beker zal wel dikwijls de rondte gemaakt hebben. De eeuwen van 1400 tot 1800, inzonderheid het oudste tijdvak, waren vaak — ondanks vele rampen op het gebied van oorlogvoeren, waters, nooden, branden en besmettelijke ziekten — tijden van geestige pret en vroolijke vermakelijkheden. Uit de jongere stukken van St. Joris blijkt meer en meer, dat ook de vrouw — echtgenoote, dochter, zuster of beminde der gildebroeders — bij het gild op gezette tijden hare rol speelde. Volgens sommige aanteekeningen werden van 1725 tot omstreeks 1800 ook vrouwen als gildezusters aangenomen, n.1. de vrouwen der gildebroeders, hoewel hoar namen niet op de lijst der leden voorkomen.
Over het tijdvak van 1549 tot 1639 valt dus, gelijk wij zagen, niet veel over het gild mede te deelen. Hiervoor vermeldde ik reeds de eedsformulieren van 26 Juli 1636 en 25 April 1683 voorde gildebroeders. Uit dat van 1683 blijkt, dat toen het gild het volgende 35-tal leden telde :
Willem Govaerts (koning), Ad r iaën van Couwenbergh (gesubstitueerde hopman), Eymert van den Hout, Ad r iaën Nicols (vaandrager), BernardSymonsz. Hulshout, JanVerhoeven, Jan Boog h mans, Gerard de Laet, Hen drie k Mulbrecht, Jan Couwenbergh, Jacob Jansz. Mulders, Jan van Lier, Roeland Jacops, Nicolaes Sichmans, Jan Joosten van den Broeck, Hendrick Hulshout, Mie hiel Brouwers, Willem van Loon, Jan Huybertsz. van der Plas, Lucas Langecruys, Bartholemeus Spoor mans, Cornelis Drossers, Jan van der Plas, Jan Brouwers, Cornelis K er mans, Jan Broeken, Cornelis van Oir schot, Dirck Cornelisz. Verhoeven, Jan Woutersz. Kuypers, Gerard Frackers, Jan Pullens, Antonie van Peynenburg, Cornelis Boogmans (?), T h o m a s Scliaey, Cornelis Langecruys.