der Malthezer Orde de navolgende beschrijving: In het gehucht Ter Oever of Ter Over legt de landhoeve Ter Braake of Ter Brake, vroeger de hofstad der Tempelieren, die daarmede in 1100 door Hendrik II, heer van Breda, begiftigd waren. Nadat de gezegde orde in 1311 uitgeroeid was, werd de hofstad bezeten bij de Orde van Maltha, die hier een Kommanderij had met eene kapel, aan Johannes den Dooper toegewijd, welke voor omtrent 15 of 20 jaren (n. b. dit werd gezegd in 1845) afgebroken is. Toen men ongeveer 20 jaren vroeger bij deze kapel eene doorgraving deed, vond men aldaar onderscheidene menschenbeenderen en doodshoofden van eene buitengewone grootte, naar men meent overblijfselen der Tempelieren.
Aan de kommanderij Ter Braake behoorden ook vele landen en tienden onder Alphen, Oosterhout, Dongen en elders gelegen, welke later allen bij den Heer van Breda bezeten werden, die deze door eenen afzonderlijken Rentmeester liet besturen. Deze goederen behoorden in het begin der vorige eeuw, als bezitting van het Huis van Nassau, tot de nalatenschap van Willem III, Koning van Engeland en kwamen daaruit aan Willem Karei Hendrik Friso, Prins van Oranje, nadat daarover eerst geschil was gerezen tusschen den Ridder Fourneuse (lees : de Fourneau), als zich den titel toeëigenende van Kom mandeur van de Braake — in naam der ridderorde van Maltha — en de Raden der Domeinen, bij den Koning van Groot Britanje nagelaten, welk verschil bij verdrag beslist werd op voorwaarde, dat de Heer van Breda aan de ridderorde van Maltha of wel in haren naam aan den zoogenaamden Komniandeur van de Braake zoude betalen eene jaarlijksche rente van 3666 guldens 11 stuivers 8 penningen. Thans is het domein in het bezit van de aldaar gelegen landhoeve, die met de onderhoorige gronden eene oppervlakte beslaat van 38 bund. 19 v. r. en 88 v. el.
Na de uitgave van dit werk verscheen in 1900 het werk van pastoor G. Juten: Kerkelijk Oosterhout, die